Uitspraak 200605094/1


Volledige tekst

200605094/1.
Datum uitspraak: 18 april 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Aalten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Centrum Aalten 2003" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 juli 2004, kenmerk RE2004.24991, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft het besluit van 29 juli 2004 bij uitspraak van 20 april 2005, (200407444/1), gedeeltelijk vernietigd.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, no. 2006-002093, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 5 september 2006 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Aalten, vertegenwoordigd door ing. I.J. van der Hoogte, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader van de Afdeling

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellant

2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "detailhandelsbedrijf" betreffende de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Hij beroept zich hierbij op het gelijkheidsbeginsel door te wijzen op de nabijgelegen percelen Prinsenstraat 37 en 39 en het perceel hoek Varsseveldsestraatweg/Lichtenvoordsestraatweg waaraan wel de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduidingen "detailhandelsbedrijf" en "gestapelde woningen" is toegekend.

Het standpunt van verweerder

2.4. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd.

De vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Het bestemmingsplan voorziet in een actualisering van de juridisch-planologische situatie van het centrum van Aalten. Daarbij beoogt het plan onder meer de grenzen van het kernwinkelgebied vast te leggen.

2.5.2. Het plan, voor zover hier van belang, is, na het aannemen - kort voor de vaststelling van het plan - van een amendement daartoe, gewijzigd vastgesteld voor de percelen Prinsenstraat 37 en 39 en het perceel hoek Varsseveldsestraatweg/Lichtenvoordsestraatweg. Daarbij is de in het ontwerp-bestemmingsplan aan deze percelen toegekende bestemming "Bedrijfsdoeleinden" omgezet in de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduidingen "detailhandelsbedrijf" en "gestapelde woningen".

2.5.3. Bij besluit van 29 juli 2004, kenmerk RE2004.24991, heeft verweerder goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan. Bij de in het procesverloop genoemde uitspraak van 20 april 2005 heeft de Afdeling dit besluit omtrent goedkeuring van het plan, voor zover het de gronden van het plangebied met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "detailhandelsbedrijf" aan de [locatie 1] en [locatie 2] betreft, vernietigd. De Afdeling heeft hierin onder meer het volgende overwogen:

"Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de bedenking van [appellant] aangaande de gewijzigde vaststelling van het plan. Verweerder heeft niet onderzocht op grond van welke ruimtelijke motieven de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduidingen "detailhandelsbedrijf" en "gestapelde woningen" wel is toegekend aan de percelen op de hoek Varsseveldsestraatweg/Lichtenvoordsestraatweg en aan de Prinsenstraat 37 en 39, maar niet aan de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] van [appellant].

Verweerder heeft deze bedenking ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Gelet hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd."

Ten aanzien van de overige plandelen is het besluit in beroep niet bestreden dan wel in beroep in stand gebleven, zodat dit in zoverre onherroepelijk is geworden.

2.5.4. Appellant is eigenaar van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en exploiteert op deze percelen een rijwielhandel. Appellant is voornemens zijn bedrijf uit te breiden door op de percelen twee winkelruimtes in combinatie met acht woningen te bouwen en hij heeft hiertoe op 20 december 2002 een aanvraag om een bouwvergunning ingediend.

2.5.5. Ingevolge artikel 1, lid 41, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt in het plan onder het toegestane woningaantal verstaan de uitkomst in hele getallen zonder afronding van de berekening 1/80 x de oppervlakte in m2 van:

a. het perceelsgedeelte, dat is gelegen binnen de hoofdbouwmassa van de betreffende bestemming, voor zover op de plankaart voor het bouwperceel een hoofdbouwmassa is aangegeven;

b. het perceelsgedeelte, dat is gelegen binnen de betreffende bestemming, voor zover op de plankaart voor het bouwperceel geen hoofdbouwmassa is aangegeven.

2.5.6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden, alsmede de volgens dat artikel toegestane bouwwerken, bestemd, naar op de plankaart nader is aangeduid als "detailhandelsbedrijf", voor de vestiging van de desbetreffende doeleinden van handel en bedrijf, voor bijbehorende parkeerdoeleinden, alsmede voor bijbehorende bewoning.

Ingevolge artikel 9, vierde lid, aanhef en onder c, van de voorschriften mag op de in het eerste lid bedoelde gronden ten hoogste het volgens artikel 1 van de voorschriften berekende toegestane woningaantal, voor zover de aard van de te realiseren woningen past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma met dien verstande dat minimaal één woning en maximaal vier woningen per bouwperceel zijn toegestaan dan wel zoveel meer als bestaand, worden gebouwd.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor de percelen van appellant en de percelen Prinsenstraat 37 en 39 gelijktijdig een aanvraag om een bouwvergunning is ingediend. Het bouwplan voor de percelen van appellant voorziet in de bouw van twee winkels en acht woningen, terwijl het bouwplan voor de percelen Prinsenstraat 37 en 39 de bouw van zes woningen betreft. Gelet hierop is, anders dan appellant meent, van gelijkluidende bouwplannen geen sprake.

2.6.1. Voorts is ter zitting gebleken dat de situering van de percelen van appellant en de indeling daarvan verschillen van de percelen Prinsenstraat 37 en 39 en het perceel hoek Varsseveldsestraatweg/Lichtenvoordsestraatweg. Anders dan op deze percelen is op de percelen van appellant nagenoeg geen onbebouwde ruimte meer voorhanden om daarop voldoende parkeerruimte te realiseren. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van gelijke percelen geen sprake is. De stelling van appellant, dat hij thans aan de overkant van de Landstraat voldoende parkeergelegenheid kan realiseren, doet hier niet aan af, nu appellant deze oplossing ten tijde van het bestreden besluit niet voorhanden had. Verweerder kon en behoefde daarmee derhalve geen rekening te houden.

Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling ten aanzien van de door appellant gemaakte vergelijking met de situatie op de percelen Prinsenstraat 37 en 39 en het perceel hoek Varsseveldsestraatweg/Lichtenvoordsestraatweg dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plandeel.

2.6.2. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de toekenning van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "detailhandelsbedrijf" aan zijn percelen onredelijk is. Gelet op artikel 9, vierde lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 1, lid 41, van de voorschriften van het plan, mag hij thans behalve de winkelruimten vier woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] realiseren.

2.6.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.

Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007

280-464.