Uitspraak 200600801/1


Volledige tekst

200600801/1.
Datum uitspraak: 11 april 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1] en [vennoot sub 2], beide wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Tubbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2005, het bestemmingsplan "Tubbergen Centrum" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, kenmerk RWB/2005/1758, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 26 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, de [appellant sub 2] en [vennoot sub 1] bij brief van 15 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 1 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 24 oktober 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Tubbergen en van de [appellant sub 2] en [vennoot sub 1]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de [appellant sub 2] en [vennoot sub 1]. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. Voorts is de "Notitie met betrekking tot de luchtkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan Tubbergen Centrum" ontvangen van de gemeenteraad.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2007, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de [appellant sub 2] en [vennoot sub 1], vertegenwoordigd door [vennoot sub 1] in persoon en bijgestaan door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, en verweerder, vertegenwoordigd door O. Westra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Tubbergen, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer en M.H.W. Huinink, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid

2.2. [appellant sub 2] heeft geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten slechts beroep worden ingesteld door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.

Bij het besluit tot vaststelling van het plan zijn enkele wijzigingen in het plan aangebracht. Voorts heeft verweerder goedkeuring onthouden aan een onderdeel van de planvoorschriften. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] tezamen met [vennoot sub 1] bestreden plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" en "Openbaar erf" op het zogeheten Pinnersterrein aan de Almeloseweg, het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat en artikel 3, lid A, onder 1, onder b, van de planvoorschriften is het plan niet gewijzigd vastgesteld. Evenmin is het beroep in zoverre gericht tegen een onthouding [appellant sub 2] redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Mitsdien is het beroep op deze punten, voor zover ingediend door [appellant sub 2], niet-ontvankelijk.

Intrekking beroepsgronden

2.3. In hun beroepschrift stellen [appellanten sub 1] dat aan gronden naast hun woning ten onrechte de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Openbaar erf" zijn toegekend. Daarnaast voeren zij in hun beroepschrift aan dat hun woning onjuist is weergegeven op de kadastrale ondergrond van de plankaart. Appellanten hebben deze beroepsgronden ter zitting ingetrokken.

Toetsingskader

2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

De beroepen tegen het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" op het Pinnersterrein

Het standpunt van appellanten

2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" op het Pinnersterrein.

Appellanten voeren aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid tot inpandig parkeren in het voorziene woon- en winkelcomplex.

[vennoot sub 1] stelt voorts dat de voorzieningenstructuur in Tubbergen wordt verstoord door de toevoeging van de winkeloppervlakte die met dit plandeel wordt toegelaten, omdat geen behoefte bestaat aan deze extra winkeloppervlakte. Daartoe voert hij ten eerste aan dat in het distributie-planologisch onderzoek (hierna: DPO) van een onjuiste bevolkingsomvang van de kern Tubbergen is uitgegaan. Voorts is geen rekening gehouden met nog niet gerealiseerde winkelbestemmingen, alsmede de mogelijkheden tot het gebruiken van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden voor het realiseren van winkels. Ook wordt in het DPO ten onrechte gesteld dat enkele winkels zullen verdwijnen.

Het standpunt van verweerder

2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.

Verweerder stelt dat inpandige parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd in het woon- en winkelcomplex. Voorts blijkt uit het bouwplan dat voor de vergunde zeven appartementen zeven inpandige parkeerplaatsen zijn voorzien.

Voorts stelt verweerder dat in het DPO is uitgegaan van het inwoneraantal van de kern Tubbergen, vermeerderd met de bevolking uit het omliggende buitengebied. Nu het omliggende gebied geen eigen voorzieningen heeft, acht verweerder het aanvaardbaar dat dit gebied wordt betrokken in de berekening van het consumentenpotentieel van Tubbergen.

Voorts stelt verweerder dat een wellicht afwijkende verkoopvloeroppervlakte (hierna: v.v.o.) ten gevolge van ten onrechte veronderstelde bedrijfsbeëindiging niet tot de conclusie noopt dat het plan in zoverre leidt tot een ontwrichting van de voorzieningenstructuur. Hierbij merkt hij op dat binnen de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" ook andere functies dan detailhandel zijn toegelaten. Verder heeft verweerder ter voorkoming van een dergelijke ontwrichting goedkeuring onthouden aan de in artikel 3, lid C, 0onder 1, onder b van de planvoorschriften opgenomen bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van het plan voor het realiseren van winkelruimte op de verdieping van gebouwen.

Vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. Ingevolge artikel 3, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Centrumvoorzieningen -CV-" aangewezen gronden bestemd voor de volgende al dan niet gecombineerde doeleinden:

a. indien het betreft functies die worden uitgeoefend op de begane grondlaag van gebouwen:

- detailhandel, tot een winkelvloeroppervlakte van 500 m²;

- zakelijke dienstverlening al dan niet met een baliefunctie;

- sociale, maatschappelijke, (para-)medische, educatieve en/of culturele doeleinden;

- horecabedrijven als genoemd in categorieën I en II van de lijst van horecabedrijven;

b. indien het betreft functies die worden uitgeoefend op de verdieping(en) van gebouwen:

- wonen;

- opslagdoeleinden ten dienste van en in directe relatie met de onder a genoemde doeleinden;

met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

2.7.2. Vanwege het gemeentebestuur is in mei 2002 voor de nieuwvestiging van een winkelcomlex in Tubbergen een DPO uitgevoerd naar de zogeheten distributieve ruimte binnen de dagelijkse en niet-dagelijkse sector. Hierbij is een analyse gemaakt met betrekking tot de uitbreidingsruimte voor winkels in Tubbergen. Voor Tubbergen wordt uitgegaan van ongeveer 5900 inwoners per 1 februari 2002, waarbij het primaire verzorgingsgebied de kern Tubbergen met buitengebied betreft. Het onderzoek gaat daarom uit van een inwoneraantal in de categorie van 5000 tot 7500 inwoners.

Blijkens het DPO heeft Tubbergen in zowel de dagelijkse als de niet-dagelijkse sector aanzienlijk meer winkels en v.v.o. dan een gemiddelde plaats van 5000 tot 7500 inwoners. Voorts wordt gesteld dat op basis van het huidige aanbod en de normatieve vloerproductiviteit, gebaseerd op het landelijk gemiddelde, een potentiële uitbreidingsruimte bestaat van ongeveer 105 m² v.v.o. in de dagelijkse sector. In de niet-dagelijkse sector is een groot tot heel groot overschot van bijna 3000 tot 7000 m² v.v.o. aanwezig. Daarnaast is een direct te benutten hoeveelheid van zo'n 430 m² v.v.o. aanwezig in reeds bestaande leegstaande panden. Op basis van deze gegevens zou op het eerste gezicht een uitbreiding achterwege kunnen blijven, aldus het DPO.

Bij de analyse van de gevolgen van de vestiging van een winkelcomplex op het Pinnersterrein wordt een herberekening van de beschikbare ruimte gemaakt naar de situatie in 2002 en de situatie uitgaande van de realisering van het winkelcomplex. De uitkomst van deze berekening is een verwachte verhoging van de omzet in de dagelijkse en niet-dagelijkse sector. Uitgaande van de normatieve vloerproductiviteit kan met deze verhoogde omzet een extra ruimtebehoefte worden berekend van bijna 75 m² in de dagelijkse sector en ongeveer 245 m² in de niet-dagelijkse sector. Wanneer voor alle winkels in de niet-dagelijkse sector wordt uitgegaan van de normatieve vloerproductviteit, is er geen ruimte voor extra v.v.o., aldus het DPO.

Voorts is in het DPO rekening gehouden met de ontwikkeling van het gebied Kemperink/Borggreve, waardoor een bestaande winkel en een leegstaand pand zullen verdwijnen.

Uit het DPO wordt geconcludeerd dat realisering van het winkelcomplex op het Pinnersterrein na ontwikkeling van het gebied Kemperink/Borggreve niet zal leiden tot een ernstige verstoring van de distributieve verzorgingstructuur. In de periode tot de realisering van het winkelcomplex op het Pinnersterrein kan het aantal inwoners nog iets groeien, zullen de bestedingen ook wat toegenomen zijn met als gevolg een hogere omzet in zowel de dagelijkse sector als de niet-dagelijkse sector, aldus het DPO. Voorts wordt ervan uitgegaan dat de leegstand in de tussentijd wordt opgeheven.

Het oordeel van de Afdeling

2.8. Ten aanzien van het DPO is niet in geschil dat het omliggende buitengebied van de kern Tubbergen geen eigen voorzieningen heeft. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid ermee kunnen instemmen dat dit gebied in het kader van het DPO is betrokken in de berekening van het consumentenpotentieel van Tubbergen. Daargelaten de exacte omvang van het primaire verzorgingsgebied van Tubbergen, is voorts niet in geschil dat het inwoneraantal van de kern met het omliggende buitengebied kan worden gerekend tot de categorie van 5000 tot 7500 inwoners. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het DPO op dit punt op onjuistheden is gebaseerd.

Uit het DPO blijkt dat Tubbergen over aanzienlijk meer winkels en v.v.o. beschikt dan een gemiddelde kern van vergelijkbare grootte en dat mitsdien sprake is van een relatief lage vloerproductiviteit. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt door verweerder en de gemeenteraad niet bestreden dat ruimte voor nieuwvestiging van winkels in Tubbergen slechts beperkt aanwezig is. Verder blijkt uit het DPO dat de beschikbare ruimte, vermeerderd met de herberekende extra ruimtebehoefte die in verband met de verhoogde omzet door vestiging van een winkelcomplex op het Pinnersterrein zou optreden, ten tijde van het onderzoek van nagenoeg gelijke omvang was als de bestaande leegstand. Voorts wordt zonder nadere motivering uitgegaan van het verdwijnen van de bestaande leegstand.

Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de Afdeling reeds hierom niet worden geoordeeld dat de conclusie van het DPO wordt gedragen door het daaraan voorafgaande onderzoek. Mitsdien heeft verweerder de conclusies van het DPO niet in redelijkheid kunnen betrekken bij zijn besluit omtrent goedkeuring en heeft hij zich op basis van het DPO niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat toevoeging van het winkelcomplex op het Pinnersterrein niet leidt tot een ontwrichting van de voorzieningenstructuur.

2.8.1. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" aan de Almeloseweg is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn reeds hierom gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd. Gelet hierop kunnen de overige bezwaren van appellanten tegen dit plandeel buiten bespreking blijven.

De beroepen tegen het plandeel met de bestemming "Openbaar erf" op het Pinnersterrein

Het standpunt van appellanten

2.9. [vennoot sub 1] en [appellanten sub 1] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Openbaar erf" op het Pinnersterrein.

Appellanten stellen dat niet in voldoende parkeerplaatsen voor de voorziene bebouwing op het Pinnersterrein is voorzien. [vennoot sub 1] stelt dat bij de bepaling van het benodigde aantal parkeerplaatsen in het plangebied moet worden uitgegaan van een brede doelgroep van de in het plan voorziene woningen, omdat deze doelgroep niet in het plan kan worden geregeld. In verband hiermee stellen [appellanten sub 1] dat ten behoeve van het wooncomplex op het Pinnersterrein ten onrechte de parkeernorm voor seniorenwoningen is gehanteerd.

Voorts zijn de benodigde parkeerplaatsen ten onrechte niet als zodanig op de plankaart aangegeven, aldus appellanten.

Het standpunt van verweerder

2.10. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.

Verweerder merkt op dat binnen de bestemming "Openbaar erf" parkeervoorzieningen zijn toegestaan en stelt dat voldoende fysieke ruimte op het Pinnersterrein beschikbaar is om deze parkeerplaatsen daadwerkelijk te realiseren. Daarnaast kunnen inpandige parkeerplaatsen worden gerealiseerd in het voorziene woon- en winkelcomplex. Voorts is voldoende parkeercapaciteit binnen een aanvaardbare loopafstand aanwezig. Verder acht hij het niet ongebruikelijk dat parkeerplaatsen niet uitdrukkelijk op de plankaart zijn aangegeven.

Vaststelling van de feiten

2.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.11.1. Ingevolge artikel 17, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Openbaar erf" aangewezen gronden bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende erven, alsmede voor parkeer-, groen-, en speelvoorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, met daarbij behorende andere bouwwerken.

2.11.2. In de bijlage bij de "Notitie met betrekking tot de ingekomen zienswijzen ten aanzien van het voorontwerp-bestemmingsplan Tubbergen Centrum", die onderdeel uitmaakt van de reactie op de ingebrachte zienswijzen tegen het ontwerp-plan, wordt gesteld dat op basis van de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-,Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) ten aanzien van een bejaardenwoning een norm van 0,25 tot 0,5 parkeerplaats per woning wordt gehanteerd. Voor een seniorenwoning wordt een norm van 0,8 tot 1,0 parkeerplaats gehanteerd.

Het oordeel van de Afdeling

2.12. Bij de vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beoordeeld of het plan voldoende ruimte biedt voor de realisering van parkeerplaatsen. Niet van doorslaggevend belang is of parkeerplaatsen als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Uit het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat ten aanzien van de woningen binnen het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" op het Pinnersterrein een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning is gehanteerd. Blijkens de stukken is dit aantal gelegen boven de norm die wordt gehanteerd voor bejaardenwoningen en beneden de norm voor seniorenwoningen. De bestemming "Meergezinshuizen -M-" op het Pinnersterrein staat echter niet in de weg aan bewoning door andere leeftijdsgroepen. Verweerder en de gemeenteraad hebben dit miskend. Gelet hierop heeft verweerder zich niet zonder meer met de gemeenteraad op het standpunt kunnen stellen dat voldoende fysieke ruimte beschikbaar is voor de realisering van parkeerplaatsen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige

Het standpunt van appellanten

2.13. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" op het Pinnersterrein.

Met de ontwikkeling van dit gebied gaat een speelplaats voor kinderen in de buurt verloren. Voorts wordt het uitzicht van appellanten vanuit hun woning door het appartementencomplex verstoord en wordt hen het nodige daglicht ontnomen. Door het zicht vanuit dit complex op de woning en tuin van appellanten worden zij tevens in hun privacy aangetast.

Appellanten stellen voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Openbaar erf" in het verlengde van de Roveniusstraat naar de Almeloseweg. Daartoe voeren zij aan dat deze gronden, in tegenstelling tot de bestaande situatie, kunnen worden opengesteld voor autoverkeer.

Ten slotte stellen appellanten dat het plandeel met de bestemming "Winkels -Wi-" betreffende de gronden aan de [locatie] ten onrechte voorziet in uitbreiding van de bestaande slagerij alsmede de bouw van drie appartementen.

Het standpunt van verweerder

2.14. Verweerder heeft geen reden gezien voornoemde plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.

Verweerder stelt dat de gekozen maatvoering van de bebouwing en de afstandsmaten niet wezenlijk afwijken van de gebruikelijke afstanden in vergelijkbare situaties in een centrumomgeving. De voorziene bebouwing is mitsdien op behoorlijke wijze in de bestaande structuur ingepast.

Voorts stelt verweerder dat een zekere mate van hinder en een verminderde privacy inherent zijn aan het wonen in een dorpscentrum. Nu de Roveniusstraat voorbij de woning van appellanten slechts als voetgangers- en fietsverbinding wordt ingericht zal hiervan geen onaanvaardbare hinder uitgaan.

Vaststelling van de feiten

2.15. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.15.1. Op 5 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de "Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Centrum" vastgesteld. De centrale doelstelling van deze visie is het op hoofdlijnen sturen van en richting geven aan de versterking van het centrum.

Ten aanzien van de toekomstige situatie in het centrum wordt opgemerkt dat de woonfunctie van essentieel belang is om een centrumgebied 'levend' te houden. In het verleden vervulde het centrum een belangrijke rol als woongebied. Door woningen in gebruik te nemen als winkel of kantoor is de woonfunctie minder geworden. In het recente verleden is door het opnemen van woningen in het complex De Eendracht al een aanzet gegeven aan de uitbreiding van het wonen in het centrum. Dit proces dient verder uitgebouwd te worden, aldus de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie (p. 13 en 14).

2.15.2. Ingevolge artikel 6, lid A, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Meergezinshuizen -M-" aangewezen gronden bestemd voor meergezinshuizen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen en erven.

Ingevolge artikel 6, lid B, onder 1, van de planvoorschriften mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:

1. hoofdgebouwen i.c. meergezinshuizen geldt dat:

(…)

b. de op de kaart aangegeven minimale en/of maximale goothoogte en hoogte in acht genomen wordt.

(…)

Blijkens de aanduiding op de plankaart is op de gronden met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" op het Pinnersterrein een goothoogte van 6 tot 9 meter en een hoogte van maximaal 13 meter toegelaten.

2.15.3. Het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" op het Pinnersterrein ligt op een afstand van zes meter van de tuin bij de woning van appellanten. Het op deze gronden reeds gerealiseerde appartementencomplex heeft drie bouwlagen.

Blijkens het deskundigenbericht is het mogelijk om vanuit de appartementen in de tuin en de achterzijde van de woning van appellanten te kijken. Voorts is vanuit de tuin van appellant geen zicht meer mogelijk naar het noordoosten. Gezien de ligging van het complex ten noordoosten van het perceel van appellanten kan de toetreding van zonlicht volgens de deskundige slechts in de vroege ochtend minder zijn dan in de situatie vóór de realisering van het complex.

De gronden met de bestemming "Openbaar erf" langs de woning van appellanten in het verlengde van de Roveniusstraat zijn op het smalste deel vijf tot zes meter breed. Gezien de breedte van het plandeel is het openstellen van de gronden voor autoverkeer in één richting goed mogelijk, aldus het deskundigenbericht.

2.15.4. In zijn reactie op het deskundigenbericht heeft de gemeenteraad verklaard dat het pad in het verlengde van de Roveniusstraat zodanig zal worden ingericht dat het gebruik voor autoverkeer fysiek onmogelijk wordt gemaakt en het pad mitsdien uitsluitend door fietsers en voetgangers zal kunnen worden gebruikt.

Het oordeel van de Afdeling

2.16. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" op het Pinnersterrein heeft verweerder ter zitting erop gewezen dat het provinciale beleid ten aanzien van woningbouw is gericht op inbreiding en zuinig ruimtegebruik.

De voorziene bebouwing en het daarmee gepaard gaande verlies van uitzicht en privacy vormen weliswaar een inbreuk op het woon- en leefklimaat van appellanten, doch deze inbreuk dient te worden beoordeeld in het licht van het feit dat appellanten in een centrumomgeving wonen. Daarnaast is niet bestreden dat de toetreding van zonlicht slechts beperkt is verminderd door realisering van het voorziene wooncomplex.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder met de gemeenteraad in redelijkheid een doorslaggevend belang kunnen hechten aan realisering van de voorziene woningen.

Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Openbaar erf" in het verlengde van de Roveniusstraat naar de Almeloseweg heeft het gemeentebestuur ter zitting nogmaals toegezegd dat dit deel van de Roveniusstraat zodanig zal worden ingericht dat het gebruik voor autoverkeer fysiek onmogelijk wordt gemaakt en het pad uitsluitend door fietsers en voetgangers zal kunnen worden gebruikt.

Voorts hebben appellanten hun beroep tegen het plandeel met de bestemming "Winkels -Wi-" betreffende de gronden aan de [locatie] niet nader onderbouwd, zodat hierop niet zal worden ingegaan.

2.16.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op deze punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep van [appellanten sub 1] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2] en [vennoot sub 1] voor het overige

Het standpunt van appellanten

2.17. [vennoot sub 1] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat daarin niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien. Daarbij wijst appellant op de met het gemeentebestuur gesloten overeenkomst van 27 april 1995. In afwijking van deze overeenkomst is ten onrechte geen verkeerscirculatieplan opgesteld, waarin ook de benodigde parkeerplaatsen zijn opgenomen. Daarnaast stelt appellant aan genoemde overeenkomst het recht op vier parkeerplaatsen nabij zijn panden te kunnen ontlenen.

Verder stelt appellant dat in het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ten onrechte niet alle in het plan voorziene ontwikkelingen zijn meegenomen en niet alle voorgeschreven grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) zijn onderzocht.

2.17.1. [vennoot sub 1] stelt voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat.

Appellant wenst dat de gronden kunnen worden gebruikt voor winkels en een doorgang voor autoverkeer en voor parkeren. Daarbij voert hij aan dat ten onrechte is afgeweken van de met het gemeentebestuur gesloten overeenkomst van 27 april 1995, waarin voor het gemeentebestuur de inspanningsverplichting is neergelegd om ter plaatse een verkeersbestemming, mede voor kort parkeren, te realiseren.

Voorts stelt appellant dat ter plaatse ten onrechte een goothoogte van maximaal 9 meter wordt toegelaten. Appellant vreest dat de toetreding van zonlicht in zijn panden aan de overzijde van de Oranjestraat zal verminderen. Hierbij wijst hij erop dat de toegelaten goothoogte van de plandelen ten westen en ten oosten van het in geding zijnde plandeel respectievelijk 6 meter en 4 meter bedraagt en dat in het bestemmingsplan "Tubbergen-Centrum, hoek Grotestraat/Oranjestraat" ten aanzien van zijn panden een maximale goothoogte van 6 meter was toegelaten.

Ten slotte stelt appellant dat niet uitdrukkelijk is voorzien in parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen die op de gronden van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" zijn toegelaten.

2.17.2. De [appellant sub 2] en [vennoot sub 1] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3, lid A, onder 1, onder a, van de planvoorschriften, nu daarbij slechts detailhandel tot een oppervlakte van 500 m² is toegelaten. Appellanten stellen dat zij door dit planvoorschrift worden beperkt in hun mogelijkheden tot uitbreiding of verhuur van hun winkels. Voorts merken zij op dat een dergelijke beperking niet is aangebracht in het vorige bestemmingsplan ten aanzien van hun panden.

Voorts stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3, lid C, onder 1, sub a van de planvoorschriften, omdat de bepaling van de vrijstellingsbevoegdheid, waarmee 1000 m² oppervlakte voor detailhandel kan worden toegelaten, volgens hen rechtsonzeker is. Appellanten wijzen erop dat het gemeentebestuur eerder heeft toegelaten dat winkels aaneengesloten werden gebouwd, zodat het realiseren van grotere winkeloppervlakten dan 500 m² mogelijk was. Ten onrechte is niet onderzocht of dergelijke winkels, zoals verondersteld, tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur leiden. Voorts stellen appellanten dat geen behoefte bestaat aan de voorziene winkeloppervlakte op het Pinnersterrein en dat nog geen huurders voor deze winkels zijn gevonden.

Verder stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 3, lid C, onder 1, sub b, van de planvoorschriften, omdat daarmee niet is toegelaten dat winkelruimte op de bovenverdieping van hun panden met vrijstelling van het plan wordt gerealiseerd. Daartoe voeren appellanten aan dat deze mogelijkheid niet is uitgesloten in het vorige bestemmingsplan ten aanzien van hun panden. Voorts hebben zij bij de bouw van hun winkels rekening gehouden met uitbreiding naar de bovenverdieping.

Ten slotte stelt [vennoot sub 1] dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3, lid A, onder 1, sub b, van de planvoorschriften, omdat daarmee niet is toegelaten dat de begane grond van zijn panden in geval van leegstand wordt gebruikt als woning.

2.17.3. [appellant sub 2] en [vennoot sub 1] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "te handhaven hoofdvorm" betreffende het pand aan de [locatie sub 1].

[vennoot sub 1] stelt nog dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "3" betreffende de toegelaten goothoogte van de panden aan de [locatie sub 2] en de [locatie sub 3]. Beide regelingen wijken af van het vorige bestemmingsplan ten aanzien van hun panden, aldus appellanten.

Het standpunt van verweerder

2.18. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan, met uitzondering van artikel 3, lid C, onder 1, sub b, van de planvoorschriften, goedgekeurd.

Nu het plan voornamelijk conserverend van aard is, acht verweerder het opstellen van een verkeerscirculatieplan geen noodzakelijke voorwaarde voor de vaststelling van het plan. Hierbij merkt hij op dat het treffen van verkeersmaatregelen buiten het kader van het bestemmingsplan plaatsvindt. Voorts heeft verweerder gesteld dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden van het Blk 2005.

2.18.1. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat stelt verweerder dat in de door appellanten met het gemeentebestuur gesloten overeenkomst van 27 april 1995 slechts een inspanningsverplichting voor het gemeentebestuur is opgenomen. Appellanten hebben niet aangetoond dat het een rechtens te honoreren overeenkomst betreft. Gelet hierop stond het de gemeenteraad vrij te kiezen voor een woonbestemming ter plaatse. Met een woonbestemming wordt voorts voorkomen dat de door appellanten gewenste winkelbestemming een bijdrage zou leveren aan de door hen gevreesde ontwrichting van de detailhandelsstructuur, aldus verweerder. Voorts stelt hij dat de gekozen maatvoering van de bebouwing en de afstandsmaten niet wezenlijk afwijken van de gebruikelijke afstanden in vergelijkbare situaties in een centrumomgeving. Mitsdien acht verweerder de voorziene bebouwing op behoorlijke wijze in de bestaande structuur ingepast. Hierbij merkt hij op dat een zekere mate van hinder en een verminderde privacy inherent zijn aan het wonen in een dorpscentrum.

Nu het voorziene appartementencomplex ten noorden van de gronden van appellanten is geprojecteerd wordt de toetreding van zonlicht op hun panden volgens verweerder nauwelijks beïnvloed.

2.18.2. Verweerder acht het aanvaardbaar dat niet bij recht is toegelaten dat het v.v.o. voor detailhandel tot 1000 m² wordt verhoogd. Hiermee kan worden voorkomen dat winkels zonder aanvullende randvoorwaarden zeer fors kunnen uitbreiden, terwijl onduidelijk is welke gevolgen dit heeft voor de detailhandelsstructuur in Tubbergen. Gelet hierop stelt verweerder zich voorts op het standpunt dat de vrijstellingsbevoegdheid voor het realiseren van winkelruimte op de bovenverdieping ten onrechte niet is verbonden aan de voorwaarde dat geen ontwrichting van de detailhandelsstructuur zal ontstaan.

In de vrijstellingsbevoegdheid voor het realiseren van een woning op de begane grond ziet verweerder geen rechtsongelijkheid, omdat hieraan slechts de voorwaarde van ruimtelijke inpasbaarheid is verbonden.

2.18.3. Ten aanzien van het pand van appellanten aan de [locatie sub 1] stelt verweerder dat de gemeenteraad de hoofdvorm van dit pand wil waarborgen in verband met de cultuurhistorische waarde van dit pand. Verweerder merkt op dat het pand is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project. Het behoud van een bepaalde karakteristiek in het kader van een bestemmingsplan acht hij aanvaardbaar.

Vaststelling van de feiten

2.19. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.19.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de (…) genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in acht.

Ingevolge artikel 15 van het Blk 2005 gelden voor de bescherming van de gezondheid van de mens voor stikstofdioxide (NO2) de volgende grenswaarden: 200 microgram per m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.

Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens: 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie en 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.19.2. Ten behoeve van de goedkeuring van het plan is de "Notitie met betrekking tot de luchtkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan 'Tubbergen Centrum' opgesteld. In deze notitie wordt uitgegaan van de twee inbreidingsplannen voor winkels en woningen op het Pinnersterrein en voor woningen in de Oranjestraat. Blijkens de notitie wordt aan de Almeloseweg en de Oranjestraat voldaan aan de grenswaarden voor de uurgemiddelde en jaargemiddelde concentratie NO2 en de vierentwintig-uurgemiddelde en jaargemiddelde concentratie PM10 zoals gesteld in het Blk 2005.

2.19.3. Ten aanzien van de planvoorschriften bij de bestemming "Meergezinshuizen -M-" wordt verwezen naar 2.15.2.

Blijkens de aanduiding op de plankaart is op de gronden met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat een goothoogte van 6 tot 9 meter en een hoogte van maximaal 13 meter toegelaten.

Het bouwvlak bij deze bestemming is gelegen op ongeveer 12 meter ten noordwesten van de voorgevel van de panden van appellanten aan de Oranjestraat. Gelet op deze ligging kan de toegelaten bebouwing volgens het deskundigenbericht nauwelijks leiden tot een vermindering van zonlicht in de panden van appellant.

2.19.4. Ingevolge artikel 3, lid A, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Centrumvoorzieningen -CV-" aangewezen gronden bestemd voor de volgende al dan niet gecombineerde doeleinden:

a. indien het betreft functies die worden uitgeoefend op de begane grondlaag van gebouwen:

- detailhandel, tot een winkelvloeroppervlakte van 500 m²

(…)

b. indien het betreft functies die worden uitgeoefend op de verdieping(en) van gebouwen:

- wonen;

(…)

met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

2.19.5. Ingevolge artikel 3, lid C, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in:

a. lid A wat betreft detailhandel en toestaan dat detailhandel plaatsvindt tot een winkelvloeroppervlakte van 1000 m²;

b. lid A voor wat betreft detailhandel op de begane grondlaag en toestaan dat detailhandel ook op de verdieping plaatsvindt;

c. lid A voor wat betreft wonen op de verdieping en toestaan dat wonen ook op de begane grond plaatsvindt;

(…)

Ingevolge artikel 3, lid C, onder 2, van de planvoorschriften wordt vrijstelling als bedoeld onder 1 slechts verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast en de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.

Ingevolge artikel 3, lid C, onder 3, van de planvoorschriften wordt vrijstelling als bedoeld onder 1 sub a, in aanvulling op het bepaalde onder 2, uitsluitend verleend indien middels een onderzoek de uitvoerbaarheid wordt aangetoond en indien geen sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur.

Ingevolge artikel 3, lid C, onder 4, van de planvoorschriften wordt vrijstelling als bedoeld onder 1 sub c en d uitsluitend verleend indien sprake is van een architectonische samenhang met de direct omliggende hoofdgebouwen dan wel indien deze vrijstelling uit architectonisch oogpunt toelaatbaar is.

2.19.6. Ingevolge artikel 3, lid A, onder 2, van de planvoorschriften zijn de gronden, indien en voor zover aangeduid met "rijksmonument" of "te handhaven hoofdvorm", mede bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarde.

Ingevolge artikel 3, lid B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften mogen op de tot "Centrumvoorzieningen -CV-" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat (…) de op de kaart aangegeven goothoogte en hoogte in acht genomen wordt.

Blijkens de plankaart is ten aanzien van de panden van appellanten aan de [locatie sub 2] en de [locatie sub 3] een goothoogte van 6 tot 9 meter en een hoogte van 13 meter toegelaten.

Ingevolge artikel 3, lid B, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften mogen op de tot "Centrumvoorzieningen -CV-" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor de gronden die op de kaart zijn aangeduid met een "te handhaven hoofdvorm" geldt dat de hoofdvorm van de als zodanig aangeduide gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de (goot)hoogte van ten hoogste 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.

Blijkens het deskundigenbericht heeft het gebouw aan de [locatie sub 1] geen status als rijksmonument of gemeentelijk monument. In het kader van het zogeheten Monumenten Inventarisatie Project is het gebouw aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol pand.

2.19.7. In het bestemmingsplan "Tubbergen Centrum, hoek Grotestraat/Oranjestraat", goedgekeurd bij besluit van verweerder van 21 juni 1996, was aan de panden van appellanten de bestemming "Centrumbebouwing" toegekend.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Tubbergen-Centrum, hoek Grotestraat/Oranjestraat", voor zover hier van belang, diende de bebouwing bij de bestemming "Centrumbebouwing" te voldoen aan de volgende voorschriften: (…)

b. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 6,30 meter bedragen;

c. de hoogte van gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;

2.19.8. Op 27 april 1995 hebben [vennoot sub 1] en [vennoot sub 2], mede namens [appellant sub 2], met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen een overeenkomst gesloten. Hierin zijn appellanten overeengekomen dat zij een aantal bedenkingen, bezwaarschriften en een beroepschrift tegen diverse besluiten intrekken en hierbij afzien van het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Voorts is met het college van burgemeester en wethouders onder meer het volgende overeengekomen:

"10. Burgemeester en wethouders zullen bij de voorbereiding van de besluitvorming terzake van het verkeerscirculatieplan, de z.g. nota "Parkeren en circuleren in het centrum van het dorp Tubbergen", de navolgende door Kemperink gegeven suggesties onderzoeken en daar expliciet gemotiveerd op in gaan te weten: (…)

- handhaving van de mogelijkheid tot kortparkeren aan de Grotestraat tegenover het perceel van Kemperink aan de kant van de VVV (vier plaatsen);

- het wijzigen van de bestemming van het perceel […] in een bestemming "verkeersdoeleinden" (als doorverbinding en/of voor kort parkeren) (…)

16. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde van goedkeuring door de gemeenteraad van Tubbergen. Met de goedkeuring van deze overeenkomst verklaart de raad zich akkoord met de strekking van deze overeenkomst. (…)

18. [vennoot sub 1] verklaart te beseffen dat burgemeester en wethouders c.q. de gemeenteraad haar (…) met deze overeenkomst samenhangende belangen moeten afwegen tegen mogelijke andere belangen die bij de betreffende besluiten rechtsreeks zijn betrokken, met in achtneming van de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur."

2.19.9. Op 8 mei 1995 heeft de gemeenteraad van Tubbergen goedkeuring verleend aan bovengenoemde overeenkomst. In zijn besluit overweegt de gemeenteraad daartoe onder meer het volgende:

(…) "In verband hiermee is een overeenkomst gesloten tussen [appellant sub 2] en ons college waarvan de essentie erop neer komt:

- dat [appellant sub 2] de hiervoor vermelde bezwaar- en beroepschriften intrekt

- dat ons college zich verplicht om een aantal door [appellant sub 2] wenselijk geachte, overigens ook voor ons alleszins acceptabele ontwikkelingen nader te onderzoeken en waar mogelijk te bevorderen. (…)

Omdat het in de overeenkomst gaat om de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden heeft ons college zich niet verplicht om bepaalde resultaten daadwerkelijk tot stand te brengen. De overeenkomst gaat in beginsel niet verder dan dat ons college zich verplicht tot het verrichten van een inspanning."

2.19.10. Op 5 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de "Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Centrum" vastgesteld. De centrale doelstelling van deze visie is het op hoofdlijnen sturen van en richting geven aan de versterking van het centrum.

Blijkens de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie is daarin nadrukkelijk rekening gehouden met de uitkomsten van andere reeds uitgevoerde onderzoeken, waaronder het onderzoek "Parkeren en circuleren in het centrum van Tubbergen" van het BVA te Raalte (1994). Voorts worden enkele gebieden genoemd die voor heroverweging in aanmerking komen. In deze heroverweging dient het rapport "Parkeren en circuleren in het centrum van Tubbergen" te worden meegenomen, aldus de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie (p. 2 en 3).

Volgens het onderzoek van het BVA zijn voldoende parkeervoorzieningen in het centrum aanwezig. Door het gebruik wordt de indruk gewekt dat er een tekort is aan parkeerplaatsen. Een groot deel van de parkeerdruk wordt mogelijk veroorzaakt door de langparkeerder. Om het winkelgebied beter te kunnen laten functioneren zal de kort parkerende bezoeker meer parkeercapaciteit nabij de winkels moeten worden geboden. Dit is te realiseren door er zorg voor te dragen dat de niet essentiële parkeerder (langparkeerder) in ieder geval buiten het winkelgebied gaat parkeren, aldus de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie (p. 6).

In de plantoelichting wordt ten aanzien van het aspect verkeer verwezen naar bovenstaande bevindingen van het BVA. Aan de parkeercirculatie-voorstellen in de notitie van het BVA wordt verder geen aandacht besteed, omdat deze waren gebaseerd op de toen bekende structuur. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is een aangepaste structuur voorgesteld, aldus de plantoelichting (p. 12).

Het oordeel van de Afdeling

2.20. Gelet op de resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit is niet aannemelijk geworden dat na realisering van het plan niet kan worden voldaan aan de in het Blk 2005 gestelde grenswaarden voor NO2 en PM10. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de luchtkwaliteit in het plangebied wat betreft de overige in het Blk 2005 genoemde stoffen zodanig is dat nu en in de toekomst geen overschrijdingen worden verwacht van de desbetreffende grenswaarden en hij mitsdien geen aanleiding behoefde te zien eveneens te onderzoeken of na realisering van het plan aan die grenswaarden kan worden voldaan.

2.20.1. Gelet op het blijkens het DPO (zie 2.7.3.) bestaande aanzienlijke overschot aan v.v.o. in de niet-dagelijkse sector en de beperkte ruimte voor nieuwe winkels in Tubbergen heeft verweerder in redelijkheid ermee kunnen instemmen dat de vestiging van detailhandel bij recht is beperkt tot 500 m² en dat vergroting van deze oppervlakte slechts bij vrijstelling van het plan is toegelaten. In verband met deze beperkte distributieve ruimte heeft verweerder voorts in redelijkheid goedkeuring onthouden aan artikel 3, lid C, onder 1, sub b, van de planvoorschriften, nu daarin aan het verlenen van vrijstelling van het plan voor de vestiging van winkelruimte op de verdieping geen voorwaarden zijn gesteld ter bescherming van de voorzieningenstructuur.

Voorts is in de door appellanten bestreden vrijstellingsbepaling naar het oordeel van de Afdeling in voldoende mate bepaald onder welke voorwaarden vrijstelling kan worden verleend voor de vestiging van detailhandel tot 1000 m². Mitsdien ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de vrijstellingsbevoegdheid onvoldoende objectief begrensd is. Overigens mag bestaand legaal gebruik van winkels van grotere oppervlakte ingevolge artikel 23, lid B, van de planvoorschriften worden gehandhaafd.

Ten slotte heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met de planvoorschriften, voor zover daarbij een woonfunctie op de begane grond niet bij recht mogelijk is gemaakt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de "Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Centrum" (zie 2.7.2.) is gericht op versterking van het centrum en behoud van de bestaande concentratie detailhandel in het centrumgebied. Voorts is realisering van een woonfunctie op de begane grond toegelaten met toepassing van de desbetreffende vrijstellingsbevoegdheid in artikel 3, lid C, onder 1, sub c, van de planvoorschriften.

2.20.2. Appellanten hebben niet bestreden dat het pand van appellanten aan de [locatie sub 1] kan worden aangemerkt als een cultuurhistorisch waardevol pand. Voorts is het gebouw als zodanig opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project. Nu daarnaast in artikel 3, lid B, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften is voorzien in de mogelijkheid tot afwijking van de bestaande (goot)hoogte en dakhelling, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanduiding "te handhaven hoofdvorm" ten aanzien van dit pand aanvaardbaar is.

Ten slotte heeft [vennoot sub 1] niet met nadere argumenten gemotiveerd dat hij door de in het plan bepaalde goothoogte voor zijn panden onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Overigens betekent het plan voor appellant geen beperking maar daarentegen een verruiming ten opzichte van het vorige plan.

2.20.3. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" in de Oranjestraat overweegt de Afdeling het volgende.

Zoals in het deskundigenbericht is gesteld, kan de toegelaten bebouwing, gezien de ligging ten noordwesten van de panden van appellanten in de Oranjestraat, nauwelijks tot een vermindering van zonlicht in de panden van appellanten leiden. De toegelaten goothoogten binnen de naburige plandelen en de plandelen betreffende de panden van appellanten maken dit niet anders. Hieraan behoefde verweerder mitsdien geen doorslaggevend belang te hechten. Het betoog met betrekking tot de goothoogte van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" kan derhalve niet slagen.

Blijkens de in 1995 door appellanten met het gemeentebestuur gesloten overeenkomst heeft het gemeentebestuur de verplichting op zich genomen om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid om op de in geding zijnde gronden een verkeersfunctie als doorverbinding dan wel als parkeerplaats te realiseren. Voorts heeft het gemeentebestuur zich verbonden om in een op te stellen verkeerscirculatieplan uitdrukkelijk op deze mogelijkheden in te gaan. Gelet hierop mochten appellanten naar het oordeel van de Afdeling erop vertrouwen dat een verkeersonderzoek zou worden uitgevoerd. Dienaangaande overweegt de Afdeling het volgende.

Ten aanzien van het aspect verkeer wordt in de plantoelichting verwezen naar de in 2000 opgestelde "Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Centrum". Ter zitting is vanwege de gemeenteraad verklaard dat in de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie ook aandacht is besteed aan het verkeer in het centrum, zodat geen verkeerscirculatieplan behoefde te worden opgesteld. Nu in de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie echter slechts is verwezen naar het reeds in 1994 uitgevoerde onderzoek van het BVA, lag het naar het oordeel van de Afdeling in de rede om het toegezegde verkeersonderzoek bij de voorbereiding van het onderhavige plan uit te voeren. Ter zitting is echter vanwege de gemeenteraad bevestigd dat geen nieuw verkeersonderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is het plan op dit punt vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" in de Oranjestraat.

Proceskostenveroordeling

2.21. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de [appellant sub 2] en

[vennoot sub 1] met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" en "Openbaar erf" op het zogeheten Pinnersterrein aan de Almeloseweg, het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat en artikel 3, lid A, onder 1, onder b, van de planvoorschriften niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is ingediend door [appellant sub 2];

II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] en [vennoot sub 1], voor zover ingediend door [vennoot sub 1], gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 6 december 2005, kenmerk RWB/2005/1758, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan;

- het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen -CV-" op het zogeheten Pinnersterrein;

- het plandeel met de bestemming "Openbaar erf" op het zogeheten Pinnersterrein;

- het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat;

IV. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen -M-" aan de Oranjestraat;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover het betrekking heeft op het onder IV. genoemde plandeel;

VI. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [vennoot sub 1] en [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:

- tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) aan [appellanten sub 1], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- tot een bedrag van € 361,83 (zegge: driehonderdeenenzestig euro en drieëntachtig cent) aan de [appellant sub 2] en [vennoot sub 1], waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

de bedragen dienen door de provincie Overijssel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellanten sub 1] en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor [appellant sub 2] en [vennoot sub 1] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2007

234-516.