Uitspraak 200608741/2


Volledige tekst

200608741/2.
Datum uitspraak: 10 april 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Delft het bestemmingsplan "Spoorzone" vastgesteld.

Bij besluit van 17 oktober 2006, kenmerk DRM/ARW/06/2911A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 14 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. Schravendijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Delft, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, ir. J.G.L. van der Post, ambtenaar van de gemeente, en ir. K.M.A. Hoogenboezem en mr. drs. M.C. Lammens, beiden werkzaam bij RBOI Adviseurs, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in herontwikkeling van de spoorzone in het centrum van Delft door onder meer de bouw van een viersporige spoortunnel, ongeveer 1.500 nieuwe woningen, 50.000 m² kantoren waaronder een stadskantoor, alsmede een nieuw station.

Verweerder heeft het plan geheel goedgekeurd.

2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoeken om schorsing van het bestreden besluit. Zij zijn op zich niet tegen het ondergronds brengen van de spoorlijn, maar zijn van mening dat voor een zodanig tracé had moeten worden gekozen dat hun woningen aan de Van Leeuwenhoeksingel behouden zouden kunnen blijven.

Verzoekers vrezen van de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen alsmede overlast en hinder te ondervinden indien de gemeente ter voorbereiding op de uitvoering van het bestemmingsplan overgaat tot besluitvorming en tot het onbewoonbaar maken en slopen van woningen in hun woonomgeving.

2.4. Gelet op het verhandelde ter zitting zal het aanvragen van de voor de bouw van de spoortunnel benodigde vergunningen niet eerder aan de orde zijn dan nadat de aanbesteding voor de spoortunnel heeft plaatsgevonden en de door de te kiezen aannemer te vervaardigen bouwplannen door Prorail zijn goedgekeurd. De verwachting is dat de bouwplannen niet eerder dan tegen het einde van 2007 gereed zullen zijn.

2.4.1. Voor zover het betreft de sloop van bebouwing in het plangebied overweegt de Voorzitter dat de beslissing daartoe in de eerste plaats is voorbehouden aan de eigenaar van de bebouwing. Een bestemmingsplan ziet niet op sloop van bebouwing, maar op de bestemming die aan gronden wordt toegekend en waarmee de bebouwing in overeenstemming dient te zijn.

Onverlet het voorgaande overweegt de Voorzitter dat, voor zover het de woningen van verzoekers zelf betreft, niet met de werkzaamheden kan worden begonnen zolang de gronden bij hen in eigendom zijn. Onteigening van deze gronden zal eerst mogelijk zijn nadat de goedkeuring van het plan onherroepelijk zal zijn geworden. De verwerving van de gronden door de gemeente wordt, naar ter zitting door de gemeenteraad is gesteld, niet eerder dan kort voor de zomer van 2008 verwacht. Voorts is ter zitting door de gemeenteraad uitdrukkelijk meegedeeld dat de bebouwing in het gebied in één proces zal worden gesloopt. Er zullen derhalve niet rond de woningen die de gemeente nog niet in eigendom heeft, sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd.

2.4.2. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter niet dat er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2007

371