Uitspraak 200701505/2


Volledige tekst

200701505/2.
Datum uitspraak: 5 april 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/2334 en 07/142 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 20 februari 2007 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan verzoekster bouwvergunning verleend voor het vergroten van een apotheek op het perceel kadastraal bekend gemeente APD02, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Apeldoorn (hierna: het perceel).

Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college onder verlening van ontheffing van de bouwverordening van de gemeente Apeldoorn (hierna: de bouwverordening) het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 februari 2007, verzonden op 21 februari 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat het college opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij] en het besluit van 6 april 2006 geschorst tot twee weken na bekendmaking van het te nemen besluit op bezwaar.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekster bij brief van 26 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2007, het college bij brief van 28 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2007 en [wederpartij] bij brief van 19 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 27 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2007, waar verzoekster in persoon en bijgestaan door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zwolle, het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Bij de in hoger beroep aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college de parkeersituatie in de nabijheid van het perceel verkeerd heeft ingeschat en met een ontoereikende motivering ontheffing heeft verleend van de in de bouwverordening neergelegde verplichtingen om, kort samengevat, in, op of onder het gebouw, dan wel op het daartoe behorende aansluitende onbebouwde terrein, in voldoende mate te voorzien in de behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, respectievelijk voor het laden en lossen van goederen. De voorzieningenrechter heeft bij dat oordeel onder meer betrokken ter zitting getoonde foto's van de bestaande parkeersituatie in het gebied.

2.3. Vaststaat dat specifiek ten behoeve van het onderhavige bouwplan 20 parkeerplaatsen zijn aangelegd op bij de gemeente in eigendom zijnde gronden grenzend aan het perceel. Niet in geschil is dat daarmee wordt voorzien in de toename van de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan. Naar voorlopig oordeel is het, mede gelet op de jurisprudentie van de Afdeling, bij de toetsing van het bouwplan niet van belang in hoeverre er ten behoeve van andere bebouwing ook parkeerruimte nodig is of zal zijn. Dit in aanmerking nemende bestaat gerede twijfel of de uitspraak van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure stand zal houden.

2.4. Er bestaat op voorhand geen grond voor het oordeel dat het besluit van 6 april 2006 moeten worden herroepen wegens strijd van het bouwplan met redelijke eisen van welstand, zoals [wederpartij] betoogt. In zijn advies van 12 december 2005 heeft het Gelders genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land geadviseerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij is voldaan aan de in dat advies opgenomen voorwaarde. Het aangepaste bouwplan is op 24 januari 2006 door het Gelders genootschap positief beoordeeld. Nu [wederpartij] geen advies van een ter zake deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd waarin tot een andere conclusie wordt gekomen, valt niet in te zien dat het college zich ten onrechte op basis van genoemde adviezen op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.5. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende de betrokken belangen bestaat aanleiding tot het treffen van na te melden voorlopige voorziening.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

heft bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing door de voorzieningenrechter van het besluit van 6 april 2006, kenmerk 05/4166, op.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2007

412