Uitspraak 200700795/2


Volledige tekst

200700795/2.
Datum uitspraak: 28 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Exploitatiemaatschappij Hotel Stakenberg B.V.", gevestigd te Elspeet, gemeente Nunspeet,
verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2006 heeft verweerder een nadere eis als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) gesteld met betrekking tot de door verzoekster gedreven inrichting op het perceel Stakenberg 86 te Elspeet.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Door [partij A] en [partij B], derde-belanghebbenden, zijn nadere stukken ingediend.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Oogjen, advocaat te Woerden, en door P.A. Wiedenhoff, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P. Baas en H.J. de Vos, zijn verschenen. Voorts is [partij B], bijgestaan door [gemachtigde] en [partij C], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij de onderhavige nadere eis zijn met betrekking tot het door de inrichting op de gevel van woningen veroorzaakte equivalente geluidniveau en piekgeluidniveau waarden gesteld die 10 dB(A) lager liggen dan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit genoemde waarden. Verweerder acht het stellen van deze lagere waarden gerechtvaardigd, nu het referentieniveau ter plaatse slechts 36 dB(A) bedraagt.

2.2. Verzoekster voert aan dat het referentieniveau door verweerder onvoldoende zorgvuldig is vastgesteld. Zij stelt verder dat de nadere eis het voor haar onmogelijk maakt haar bedrijfsvoering in de huidige vorm voort te zetten. Het komen en gaan van bezoekers van feesten en partijen in de inrichting leidt volgens verzoekster tot een overschrijding van de bij de nadere eis gestelde waarde voor het equivalente geluidniveau tijdens de nachtperiode.

2.3. Niet in geschil is dat op de inrichting het Besluit van toepassing is.

2.4. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder genoemde referentieniveau. Een laag referentieniveau kan aanleiding zijn om lagere geluidgrenswaarden te stellen. Bij de beslissing omtrent het stellen van lagere geluidgrenswaarden diende verweerder naar het oordeel van de Voorzitter evenwel rekening te houden met de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering van de inrichting, waarvan blijkens de in 2004 voor de inrichting op grond van het Besluit gedane melding het houden van feesten en partijen deel uitmaakt. Niet gebleken is dat verweerder enig onderzoek naar deze gevolgen heeft gedaan. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat, zoals verzoekster stelt, de bij de nadere eis gestelde waarde voor het equivalente geluidniveau tijdens de nachtperiode bij het houden van feesten en partijen, mede als gevolg van verkeersbewegingen van bezoekers op het terrein van de inrichting, wordt overschreden. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de Voorzitter in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van die wet, niet op een deugdelijke motivering.

2.5. Gelet op het vorenstaande, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 14 december 2006, kenmerk 3362;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nunspeet aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Nunspeet aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007

312-462.