Uitspraak 200605371/1


Volledige tekst

200605371/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Nunspeet,

tegen de uitspraak in zaak no. 05/390 van de rechtbank Zutphen van 6 juni 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het wijzigen van een aantal appartementen op het perceel [locatie] te Nunspeet (hierna: het perceel).

Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 23 juni 2004 gehandhaafd.

Bij uitspraak van 6 juni 2006, verzonden op 12 juni 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 april 2005 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij besluit van 4 december 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van appellanten beslist, dit gegrond verklaard, het besluit van 23 juni 2004 herroepen en de bouwvergunning geweigerd.

Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.C. Haan, en het college, vertegenwoordigd door G. de Vries, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghoudster is niet verschenen.

2. Overwegingen

Appellanten kunnen zich verenigen met de vernietiging van het besluit van 5 april 2005 doch hebben aangevoerd dat de rechtbank enkele beroepsgronden ten onrechte heeft verworpen. Nu bij het besluit van 4 december 2006 de bouwvergunning alsnog is geweigerd, hebben appellanten evenwel bereikt wat zij met het instellen van het hoger beroep hebben beoogd. Gelet hierop en op het feit dat door de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 5 april 2005 en de herroeping door het college van het besluit van 23 juni 2004 wegens strijd met het Bouwbesluit 2003 de onrechtmatigheid van deze besluiten reeds is gegeven, moet worden vastgesteld dat appellanten - met het oog op een eventuele procedure terzake van beweerdelijk geleden schade als gevolg van de verlening van de bouwvergunning - geen procesbelang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep.

2.1. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007

17-530.