Uitspraak 200606401/1


Volledige tekst

200606401/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/57716 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 juli 2006 in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2003 heeft de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: de CWI) een aanvraag van appellant om verlening van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van het verrichten van arbeid door [werknemer] afgewezen.

Bij besluit van 8 november 2005 heeft de CWI het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 26 juli 2006, verzonden op 28 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 september 2006 heeft de CWI van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2007, waar de CWI, vertegenwoordigd door J.J.M. van den Boogaard, is verschenen. Appellant is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.

Ingevolge artikel 1 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav, voor zover thans van belang, wordt de bevoegdheid inzake het afgeven van tewerkstellingsvergunningen overgedragen aan de CWI.

Ingevolge artikel 2 neemt de CWI, bij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1, naast de in de Wav, het Besluit ter uitvoering van de Wav en in dit besluit gestelde regels, de nadere regels in acht inzake de wijze van toepassing van de Wav zoals die zijn neergelegd in de uitvoeringsregels behorende bij dit besluit.

Volgens paragraaf 11 van de Uitvoeringsregels Wav behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav (hierna: de Uitvoeringsregels) kan de toetsing of voor een concrete arbeidsplaats op de arbeidsmarkt prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, gemakkelijk tot interpretatieverschillen en uitvoeringsproblemen leiden. Voor een aantal functies is daarom aangegeven hoe in deze gevallen dient te worden gehandeld.

Volgens paragraaf 14 is voor tewerkstelling in de horeca-sector het restrictieve toelatingsbeleid onverkort van toepassing. Ten aanzien van tewerkstelling in Chinees-Indische restaurants alsmede grillrooms, pizzeria's, shoarma-zaken, koffie- en eethuizen en dergelijke zal een vergunning in de regel geweigerd dienen te worden, indien algemeen bedienend- of keukenpersoneel op de arbeidsmarkt beschikbaar is. Ook voor andere restaurants met een specifieke keuken zal getoetst moeten worden of voor het bereiden van de specifieke gerechten met een korte opleiding kan worden volstaan, dan wel of eventuele specialiteiten ook door reeds beschikbaar personeel kunnen worden vervaardigd. Gespecialiseerd keukenpersoneel dient steeds te beschikken over gewaarmerkte diploma's en getuigschriften aangaande hun vakbekwaamheid, die overeenkomen met het niveau van chef-kok in Nederlandse horecagelegenheden.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CWI zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de beoogde arbeidsplaats voldoende prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, omdat sprake is van ongeschoolde arbeid en niet valt in te zien dat appellant niet opnieuw een ongeschoolde werknemer in dienst kan nemen, die hij op gelijke wijze als de werknemer destijds kan inwerken. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de werknemer als gevolg van jarenlange investeringen zijnerzijds is opgeklommen tot chef-kok in Indiase gerechten, waardoor sprake is van een functie in een hooggekwalificeerde keuken die niet aan een ongeschoolde arbeidskracht kan worden overgelaten, zodat, teneinde de kwaliteit van het bedrijf te behouden, enkel een Hindi sprekend persoon van Indiase afkomst met een relevante opleiding dan wel voldoende specialistische beroepservaring de arbeidsplaats kan vervullen.

2.2.1. Vast staat dat de werknemer in 1998 bij appellant in dienst is getreden, hij niet beschikt over gewaarmerkte diploma's en door appellant is opgeleid. De door appellant overgelegde stukken weerleggen onvoldoende het standpunt van de CWI dat, gelet op het in paragraaf 14 van de Uitvoeringsregels neergelegde beleid, de werknemer niet is aan te merken als gespecialiseerd keukenpersoneel en dat derhalve voorheen de arbeidsplaats door een ongeschoolde werknemer is vervuld.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien dat appellant niet opnieuw in staat is een ongeschoolde werknemer in dienst te nemen en deze op te leiden, zodat die in staat is na een inwerkperiode of na bijscholing in de Indiase keuken het werk waarvoor de tewerkstellingsvergunning is gevraagd te verrichten. Dat in dat geval de kwaliteit van zijn restaurant niet behouden kan blijven, heeft appellant, mede nu hij heeft nagelaten te onderbouwen dat voor het vervullen van de beoogde functie het spreken van het Hindi en een Indiase afkomst is vereist, niet aannemelijk gemaakt.

De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de CWI heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de arbeidsplaats waarvoor de tewerkstellingsvergunning is gevraagd door ongeschoold aanbod kan worden vervuld.

Nu voorts de rechtbank, anders dan appellant betoogt, eveneens terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de CWI er niet van uit heeft mogen gaan dat ten tijde van het besluit van 8 november 2005 voor ongeschoolde arbeid in beginsel prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is, heeft zij met juistheid geconcludeerd dat de CWI, gelet op het imperatieve karakter van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, de tewerkstellingsvergunning moest weigeren.

2.3. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd geen bespreking.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007

32-485.