Uitspraak 200700742/1, 200700743/1, 200700745/1 en 200700746/1


Volledige tekst

200700742/1, 200700743/1, 200700745/1 en 200700746/1
Datum uitspraak: 14 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Europe Metals B.V.", gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
verzoekster,

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 20 december 2006 en 9 januari 2007 heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en vanuit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) verklaringen van geen bezwaar verleend voor het voornemen van verzoekster om kabelafval uit te voeren naar China.

Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 januari 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, [directeur] en [manager] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en mr. K. Ulmer, advocaat te Dordrecht en werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekster betoogt dat voor de overbrenging van kabelafval naar China geen kennisgeving is vereist. Hiertoe voert zij aan dat het kabelafval is samengesteld uit stoffen die worden genoemd in bijlage II van de Verordening (hierna: de groene lijst) en dat derhalve ook kabelafval moet worden aangemerkt als een groenelijststof. Verder voert verzoekster aan dat uit verscheidene stukken blijkt dat China kabelafval wenst te ontvangen zonder dat zij daarvoor een kennisgeving vereist.

2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de overbrenging van kabelafval naar China een kennisgeving is vereist. Hiertoe voert hij aan dat kabelafval niet is aan te merken als een groenelijststof, aangezien kabelafval geen code heeft die op de groene lijst voorkomt. Verder wordt kabelafval niet als zodanig genoemd in de note-verbale van 13 mei 2004 die de permanente vertegenwoordiger van China bij de Europese Commissie aan die Commissie heeft gestuurd en die inmiddels door de Commissie is geaccepteerd en opgenomen in Verordening 105/2005/EG van 17 november 2004, zodat niet kan worden gezegd dat China kabelafval wenst te ontvangen zonder kennisgevingsprocedure, aldus verweerder.

2.3. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoordiging van de vraag of het kabelafval, dat is samengesteld uit stoffen die op de groene lijst voorkomen, moet worden aangemerkt als een groenelijststof. Echter, in zaak no. C-259/05 heeft de Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2005 om een prejudiciële beslissing in de strafzaak tegen Omni Metal Service, op 15 februari 2007 geconcludeerd dat een combinatie van groenelijststoffen die als zodanig niet op de groene lijst voorkomt, kan worden geacht daarop te zijn opgenomen en onder de desbetreffende overbrengingsregeling te vallen, indien blijkt dat het vervoer wordt verricht met het oog op de nuttige toepassing van die afvalstoffen in het land van bestemming en aan de voorwaarden van de punten a en b van de inleidende zin boven de groene lijst is voldaan.

Niet in geschil is dat het kabelafval alleen is bestemd voor nuttige toepassing in China. Voorts is niet gebleken dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de punten a en b van de inleidende zin boven de groene lijst. Daarnaast blijkt uit Verordening 105/2005/EG dat China de stoffen waaruit het kabelafval is samengesteld wenst te ontvangen zonder kennisgevingsprocedure.

Gelet op het voorgaande en nu niet is gebleken van milieuhygiënische bezwaren die zich daartegen verzetten, ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 december 2006, kenmerken NL119247, NL119249, NL119250, en 9 januari 2007, kenmerk NL115692, tot zes weken na de besluiten op bezwaar, met dien verstande dat, wanneer binnen die termijn van zes weken de Voorzitter is benaderd met een verzoek om voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat de Voorzitter op dat verzoek heeft beslist;

II. veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster onder vermelding van de zaaknummers te worden betaald;

III. gelast dat de Staat der Nederladen (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.124,00 (zegge: duizend honderdvierentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007

312-493.