Uitspraak 200607241/1


Volledige tekst

200607241/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6081 van de rechtbank Haarlem van 22 augustus 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2005, verzonden op 24 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college), de aan appellant verleende subsidie voor het slopen van de oude woning en het bouwen van een nieuwe woning aan de [locatie] te Haarlem in het kader van het experiment vervangende nieuwbouw Oost vastgesteld op een bedrag van € 18.065,77.

Bij brief van 22 september 2005 heeft de directeur van de Concernstaf aan appellant medegedeeld dat het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 6 september 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Bij uitspraak van 22 augustus 2006, verzonden op 24 augustus 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007 waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.M.E. Verhaegh, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer-van der Hoeven, ambtenaar bij de gemeente Haarlem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vast staat dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is aangevangen op 25 maart 2005 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb en artikelen 1 en 3 van de Algemene termijnenwet, geëindigd op 6 mei 2005.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, aangezien hij het op 6 mei 2005 tussen half zes en zes uur, weliswaar nadat de lichting op die dag al had plaatsgevonden, in de brievenbus heeft gedeponeerd. Zijn betoog wordt ondersteund door een schriftelijke verklaring van zijn [partner].

2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Uitgangspunt bij het vaststellen van de datum van terpostbezorging is het door TPG Post (thans: TNT Post) aangebrachte datumstempel. Bepalend voor de vraag of aan de voorwaarde die artikel 6:9, tweede lid, van de Awb stelt is voldaan, is dan ook het moment waarop TPG Post een datumstempel op het poststuk aanbrengt. Het moment van deponeren van een poststuk in een brievenbus kan niet als moment van postbezorging worden aangemerkt. Dit tijdstip kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld en verklaringen daaromtrent zijn niet controleerbaar. Blijkens het door TPG Post aangebrachte datumstempel is het bezwaarschrift op 8 mei 2005 ter post bezorgd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet middels enig objectief verifieerbaar gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift reeds op 6 mei 2005, en derhalve tijdig, ter post is bezorgd. Gesteld noch gebleken is van feiten of omstandigheden in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.

2.3. Nu het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding, behoeft hetgeen appellant heeft betoogd met betrekking tot de bevoegdheid van de genomen besluiten in verband met gestelde mandaatgebreken geen bespreking.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Larsson-van Reijsen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007

344