Uitspraak 200605993/1


Volledige tekst

200605993/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/637 van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam (thans: het stadsdeel Slotervaart, hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd een aantal documenten openbaar te maken.

Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellant daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.A. Poublon, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant heeft verzocht om openbaarmaking van de correspondentie tussen de Stichting Turks Onderwijs Centrum (hierna: de STOC) en de gemeente Amsterdam en gemeentelijke instellingen inzake subsidieverzoeken, toezeggingen, afwijzingen en verantwoording, ontvangen sinds 1 januari 1997, en andere documenten die betrekking hebben op soortgelijke instellingen die financiële steun ontvangen.

Bij besluit van 8 december 2003 heeft het dagelijks bestuur dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur deze weigering gehandhaafd ten aanzien van in de documenten opgenomen persoonsgegevens, voor zover inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Ter uitvoering van dit besluit zijn de documenten aan appellant verstrekt die betrekking hebben op de subsidieverlening aan de STOC over de jaren 1997 tot en met 2003. Toetsing aan de Wet bescherming persoonsgegevens heeft volgens het dagelijks bestuur uitgewezen dat deze documenten geen gegevens behelzen die onder de bescherming van deze wet vallen.

2.2. Appellant betoogt allereerst, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur op inhoudelijke gronden openbaarmaking van gegevens heeft geweigerd en niet is teruggekomen op deze weigering, zodat het nog steeds weigert bepaalde gegevens openbaar te maken. Dit kunnen volgens appellant alleen de halfjaarlijkse rapportages zijn die tijdens de hoorzitting in bezwaar door het dagelijks bestuur zijn genoemd. Voorts zijn volgens appellant bepaalde stukken aan de adviescommissie overgelegd die de adviescommissie ten onrechte niet aan hem heeft verstrekt.

2.2.1. Met de rechtbank ziet de Afdeling geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het dagelijks bestuur dat het op de hoorzitting in bezwaar in algemene termen heeft gesproken over halfjaarlijkse rapportages en dat hieruit niet valt af te leiden dat het dagelijks bestuur op dat moment beschikte over zulke rapportages. Het dagelijks bestuur heeft aannemelijk gemaakt dat het eerst in 2004 de methode van de halfjaarlijkse rapportage is gaan hanteren, dat de STOC op 6 juli 2004 de eerste rapportage heeft toegestuurd en dat het dagelijks bestuur ten tijde van de onderhavige besluitvorming niet in het bezit was van een dergelijke rapportage. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat naast de aan appellant verstrekte documenten geen andere documenten bestaan waarop zijn verzoek betrekking heeft.

Ten aanzien van het betoog dat, kort gezegd, stukken buiten het dossier zouden zijn gelaten, heeft de gemachtigde van het dagelijks bestuur ter zitting van de Afdeling uiteengezet dat hij heeft gezegd dat de stukken die betrekking hadden op een met die van appellant vergelijkbare aanvraag niet in onderhavig dossier zouden worden gevoegd en dat geen stukken aan de adviescommissie zijn overgelegd die niet aan appellant zijn overgelegd. De Afdeling ziet geen grond aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Met de rechtbank concludeert de Afdeling derhalve dat met de verstrekte documenten aan het verzoek van appellant is voldaan. Anders dan de rechtbank overweegt de Afdeling dat, nu een inhoudelijk oordeel is gegeven ten aanzien van de aanwezigheid van de documenten, niet kan worden gezegd dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft appellant derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Op grond hiervan komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.

2.3. Tot slot richt appellant zich tegen de overweging van de rechtbank dat hij eerst ter zitting heeft aangevoerd dat de proceskostenveroordeling in bezwaar te laag is en dat het aanvoeren van deze nieuwe grond in dit stadium van het geding in strijd is met de goede procesorde. Volgens appellant heeft hij deze grond reeds bij brief van 25 juli 2005 ingebracht, is deze brief door de rechtbank geaccepteerd en in het dossier opgenomen als gedingstuk A16. Nu dit stuk ruim voor de zitting van 21 maart 2006 is ingebracht, kan niet worden gezegd dat strijd bestaat met de goede procesorde, aldus appellant.

2.3.1. De Afdeling constateert dat gedingstuk A16 uit het rechtbankdossier van de onderhavige zaak een brief van 10 juni 2005 betreft van de rechtbank gericht aan het dagelijks bestuur met het verzoek naar aanleiding van het beroep van appellant stukken in te sturen en derhalve geen brief betreft van 25 juli 2005 van appellant of zijn gemachtigde. Ook elders in het dossier bevindt zich deze brief niet. Het is de Afdeling niet gebleken dat dit uit doorgenummerde stukken bestaande dossier onvolledig is. Appellant is er derhalve niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij zich bij brief van 25 juli 2005 in het kader van het beroep bij de rechtbank dat heeft geleid tot de in de onderhavige procedure aangevallen uitspraak ter zake tot de rechtbank heeft gewend. Derhalve moet de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat, nu de kostenveroordeling in bezwaar eerst ter harer zitting aan de orde is gesteld, deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beoordeling moest blijven.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 29 juni 2004 niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, dit beroep alsnog ongegrond verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2006 in zaak no. AWB 04/637, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 29 juni 2004 niet-ontvankelijk is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 29 juni 2004 ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat het stadsdeel Slotervaart aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007

419