Uitspraak 200603372/1


Volledige tekst

200603372/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Oirschot,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1793 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 maart 2006 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) aan Woningbedrijf Oirschot (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twaalf appartementen met berging op het perceel Bernadettestraat 6 tot en met 28 te Oirschot.

Bij besluit van 1 februari 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 maart 2006, verzonden op 29 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 3 juli 2006 heeft vergunninghouder een reactie ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. J.H. Hartman, en het college, vertegenwoordigd door drs. J. Heijmans en mr. P.J.M. van Iersel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghouder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan is in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Spoordonk" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde de realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.

2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied.

2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing de rechterlijke toets kan doorstaan. Daartoe voert zij onder meer aan dat de rechtbank heeft miskend dat de "StructuurvisiePlus" niet als ruimtelijke onderbouwing kan dienen.

2.4. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, wordt de ruimtelijke onderbouwing niet gevormd door de "StructuurvisiePlus", maar door het door "Pouderoyen compagnons" opgestelde rapport "Ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening locatie Bernadettestraat/Beerseveld kern Spoordonk". In zoverre slaagt het betoog niet.

Voor zover appellante betoogt dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is vanwege de verwijzing daarin naar de, naar zij stelt, niet geldende "StructuurvisiePlus", faalt dat betoog. In de ruimtelijke onderbouwing wordt met betrekking tot de "StructuurvisiePlus" enkel vermeld dat de "Visie Stedelijke Vernieuwing: Meerjarenontwikkelings-perspectief" daarin als bouwsteen is verwerkt en dat de "StructuurvisiePlus" in het begin van 2004 in procedure is gebracht. Aldus speelt de "StructuurvisiePlus" slechts een zeer ondergeschikte rol in de ruimtelijke onderbouwing. Reeds hierom heeft de rechtbank in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht omtrent de geldigheid van de "StructuurvisiePlus" terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Ook overigens heeft de rechtbank daarvoor in hetgeen appellante heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien. In de ruimtelijke onderbouwing wordt voldoende ingegaan op de relatie met het bestemmingsplan en de aanleiding om daarvan af te wijken, namelijk de behoefte aan woningen voor starters. Voorts wordt, met onder meer de verwijzing naar de "Visie Stedelijke Vernieuwing: Meerjarenontwikkelings-perspectief", voldoende gemotiveerd waarom het project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Voor de conclusie dat, zoals appellante betoogt, de rechtbank haar oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing de rechterlijke toets kan doorstaan nader had moeten motiveren, bieden de door appellante in beroep aangevoerde gronden, die grotendeels gebaseerd zijn op de onjuiste aanname dat de ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door de "StructuurvisiePlus", geen grond.

Het betoog faalt.

2.5. Appellante betoogt verder vergeefs dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Appellante heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat alternatieven bestaan waarmee een dergelijk resultaat kan worden bereikt.

2.6. In het betoog van appellante dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of het bouwplan voldoet aan het ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005), heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van dat besluit. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid van belang geacht dat het bouwplan, naar niet in geschil is, in het kader van het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing is getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit (2001) en daaraan voldoet en appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat toepassing van het Blk 2005 tot een andere conclusie moet leiden. Voor het oordeel dat, zoals appellante betoogt, de door de rechtbank gegeven motivering ontoereikend is, bestaat geen grond.

2.7. De rechtbank heeft voorts, anders dan appellante betoogt, terecht geoordeeld dat het college na afweging van alle betrokken belangen, gelet op de behoefte aan appartementen in het goedkopere segment in de gemeente Oirschot, in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gebaat zijn bij de realisering van het bouwplan dan aan de belangen van appellante. In de stelling van appellante dat haar woonsituatie ernstig wordt aangetast, heeft de rechtbank, mede gelet op de afstand van het bouwplan tot het perceel en de achtergevel van de woning van appellante, te weten 6 respectievelijk ongeveer 30 m, terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. In de enkele omstandigheid dat het bouwplan is gelegen in de nabijheid van een kerkhof heeft de rechtbank daarvoor met juistheid evenmin aanleiding gezien.

2.8. Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank verder terecht geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat ten behoeve van het bouwplan in genoeg parkeerplaatsen wordt voorzien, nu voor de twaalf appartementen veertien parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit aantal onvoldoende is.

2.9. Voor zover appellante ten slotte betoogt dat niet wordt gebouwd conform de bouwtekeningen, betreft dat de feitelijke uitvoering van het bouwplan. Die kan in deze procedure niet aan de orde kan komen.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007

58-457.