Uitspraak 200609131/1


Volledige tekst

200609131/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2006 heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen met betrekking tot het café van verzoekster aan de [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Door verweerder is een nader stuk ingediend.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door W. van den Heerik, bijgestaan door mr. M.P. van Asch, en verweerder, vertegenwoordigd door B.M.R.D. Menting en J. Salet, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op de inrichting is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing.

2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder aanzegging van bestuursdwang, bestaande uit het ontmantelen (verzegelen) en/of in beslag nemen van de muziekinstallatie(s) van de inrichting, naleving gelast van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit. Aanleiding voor dit besluit is een in de nacht van 11 op 12 augustus 2006 door de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: de DCMR) uitgevoerde geluidmeting, waarbij op de gevel van een nabijgelegen woning een aan de inrichting toe te rekenen overschrijding van het ingevolge voorschrift 1.1.1 toegestane equivalente geluidniveau (LAeq) is geconstateerd van 29 dB(A). Op grond van het door verweerder gehanteerde beleid wordt bij een overschrijding van meer dan 20 dB(A) direct overgegaan tot het aanzeggen van bestuursdwang.

2.3. Verzoekster betwist de door de DCMR geconstateerde overtreding. Volgens verzoekster is de geluidmeting niet conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1981 uitgevoerd. De overschrijding van het tijdens de nachtperiode toegestane equivalente geluidniveau bedraagt in ieder geval niet meer dan 20 dB(A), aldus verzoekster. Verzoekster meent verder dat het aanzeggen van bestuursdwang in dit geval een te zwaar middel is. In dit verband voert zij aan dat het om een bijzondere avond ging, namelijk de laatste avond van de avondvierdaagse. Daarvoor kan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening ontheffing worden verkregen van de geluidnormen van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit, hetgeen verzoekster echter niet bekend was.

2.4. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, acht de Voorzitter voldoende aannemelijk dat in de nacht van 11 op 12 augustus 2006 een aan de inrichting toe te rekenen overschrijding heeft plaatsgevonden van het ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit toegestane equivalente geluidniveau op de gevel van woningen en dat deze overschrijding meer dan 20 dB(A) bedroeg. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden.

De Voorzitter is er evenwel niet van overtuigd dat de aanzegging van bestuursdwang in dit geval niet een onevenredig middel is teneinde herhaling van de overtreding te voorkomen. Daarbij betrekt de Voorzitter, naast hetgeen door verzoekster is opgemerkt omtrent het bijzondere karakter van de avond waarop de overtreding is geconstateerd, dat verweerder blijkens het verhandelde ter zitting intussen tevens een procedure is gestart om door middel van nadere eisen herhaling van de overtreding te voorkomen. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat deze procedure er toe kan leiden dat de aanzegging van bestuursdwang in bezwaar wordt ingetrokken, dan wel wordt omgezet in een last onder dwangsom.

2.5. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op alle betrokken belangen, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland van 8 november 2006, kenmerk Uit20061083, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 649,80 (zegge: zeshonderdnegenenveertig euro en tachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de deelgemeente Hoek van Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de deelgemeente Hoek van Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Beurmanjer-de Lange
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

241-462.