Uitspraak 200608737/1


Volledige tekst

200608737/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2006 heeft verweerder besloten het wassen en sorteren van aardappels in de inrichting aan de [locatie] te [plaats] onder voorwaarden en voor een beperkte termijn te gedogen.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Door verzoekers is een nader stuk ingediend.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2007, waar verzoekers, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en verweerder, vertegenwoordigd door M.W.H. Verheijen en M.W. Timmermans, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot gedogen. Zij stellen overlast te ondervinden van het wassen en sorteren van aardappels in de inrichting en de daarmee verband houdende verkeersbewegingen.

2.2. Voor de inrichting is op 21 juli 1999 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Niet in geschil is dat in verband met het wassen en sorteren van aardappels in de inrichting het op grond van die vergunning toegestane aantal verkeersbewegingen wordt overschreden, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat de met de vergunning van 21 juli 1999 strijdige situatie kan worden gelegaliseerd. Door de aan het bestreden besluit verbonden voorwaarden wordt volgens verweerder voor omwonenden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

2.4. Gebleken is dat voor de inrichting op 9 november 2006 een aanvraag om een revisievergunning bij verweerder is ingediend. Ter zitting heeft verweerder echter niet kunnen aangeven of hij deze aanvraag ontvankelijk acht. Gelet hierop, kan naar het oordeel van de Voorzitter thans niet worden geconcludeerd dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat.

2.5. Aannemelijk is dat de gedoogbeslissing voor de inrichting nodig is om de huidige oogst aardappels weg te kunnen werken. In dat verband is de gedoogtermijn beperkt tot 1 april 2007. Aannemelijk is verder dat de aan het bestreden besluit verbonden voorwaarden leiden tot een lager equivalent geluidniveau dan het op grond van de vergunning van 21 juli 1999 toegestane niveau. In aanmerking genomen voorts dat bij het bestreden besluit het aantal verkeersbewegingen met zware voertuigen tijdens de dagperiode is beperkt tot 18 bewegingen, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor omwonenden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Voor zover verzoekers menen dat de aan het bestreden besluit verbonden voorwaarden niet worden nageleefd, overweegt de Voorzitter dat dit thans geen onderwerp van geschil is. Overigens heeft verweerder ter zitting toegezegd dat zal worden toegezien op naleving van die voorwaarden. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag van 9 november 2006 op korte termijn wordt afgerond, ziet de Voorzitter, bij afweging van alle betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Beurmanjer-de Lange
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

241-462.