Uitspraak 200608755/2


Volledige tekst

200608755/2.
Datum uitspraak: 29 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan "Kattenbroek 2006" vastgesteld.

Bij besluit van 10 oktober 2006, no. 2006REG002731i heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. P.J.M. Verlaan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Amersfoort, vertegenwoordigd door N.J.M. Ludeking, ambtenaar van de gemeente, en [belanghebbende] vertegenwoordigd door R.A. Maarschalkerweerd, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het plan neergelegde aan- en bijgebouwenregeling voor zover daardoor achter de woning op het perceel [locatie] te Amersfoort een aanbouw mogelijk wordt gemaakt over de gehele lengte van de perceelsgrens met een hoogte van 2,70 meter boven maaiveld. Verzoekers betogen dat het plan daarmee een onevenredige aantasting van hun woongenot mogelijk maakt. Zij wijzen op de aanvraag voor een bouwvergunning die door de bewoners van de woning [locatie] bij het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort is ingediend.

2.3. Verweerder heeft de aan- en bijgebouwenregeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en het plan in zoverre goedgekeurd.

2.4. Het plan maakt op het perceel [locatie] te Amersfoort een uitbouw mogelijk met een oppervlakte van ongeveer 55 m². Voorts biedt het plan de mogelijk dit bouwwerk op te richten langs de perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 2,70 meter boven maaiveld.

2.5. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat een eerdere aanvraag van de bewoners van de woning [locatie] betreffende een aanbouw met een hoogte van 2,70 meter boven maaiveld is ingetrokken. Deze bewoners hebben een gewijzigde vergunningaanvraag ingediend waarbij is uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 1,90 meter boven maaiveld.

2.6. In artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften is bepaald dat de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen anders dan op het voorerf 2 meter bedraagt. Gelet hierop, kan naar het oordeel van de Voorzitter niet worden gezegd dat het voorliggende bouwplan in vergelijking tot de plaatsing van een erfafscheiding van 2 meter hoog onevenredige gevolgen voor verzoekers kan meebrengen. De Voorzitter is derhalve van oordeel dat de inwerkingtreding van het plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot van verzoekers. Dit zou anders kunnen worden indien de bewoners van [locatie] hun huidige aanvraag voor een bouwvergunning opnieuw intrekken en deze vervangen door een aanvraag die betrekking heeft een bouwwerk met een hoogte hoger dan 1,90 meter boven maaiveld. Mocht deze omstandigheid zich voordoen, dan kunnen verzoekers opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening bij de Voorzitter indienen.

2.7. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2007

400