Uitspraak 200603208/1


Volledige tekst

200603208/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1994 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 9 maart 2006 in het geding tussen:

[wederpartij],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] en [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de in afwijking van de desbetreffende bouwvergunning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Sint-Oedenrode, opgerichte loods afgewezen.

Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college het door [wederpartij] en [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 maart 2006, verzonden op 22 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 juli 2006 heeft [derde belanghebbende], die als rechthebbende van de loods in de gelegenheid is gesteld aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.

Bij brief van 18 juli 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Els, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. Voorts is daar [derde belanghebbende] in persoon gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat de loods niet is gebouwd overeenkomstig de desbetreffende bouwvergunning en het college ter zake handhavend kon optreden.

2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3. Het college betoogt dat - samengevat weergegeven - de rechtbank heeft miskend dat de door [wederpartij] gestelde belangen bij voorkoming van wateroverlast op haar perceel niet tot het door haar beoogde doel kunnen leiden, nu [derde belanghebbende] zich op een uitzonderingsgrond in het Bouwbesluit 2003 kan beroepen, zodat concreet zicht op legalisatie bestaat.

2.3.1. Het betoog van het college kan niet leiden tot het ermee beoogde doel. De loods is niet in overeenstemming met de ter zake verleende bouwvergunning opgericht, nu geen dakgoten zijn aangebracht. Dat, naar gesteld, ingevolge het Bouwbesluit 2003 voor een geval als dit geen dakgoten zijn voorgeschreven, maakt dat niet anders. Indien [derde belanghebbende] de bestaande situatie wenst te legaliseren, dient hij bouwvergunning voor een loods zonder dakgoten aan te vragen. Wanneer legalisatie tot de mogelijkheden behoort, ontbreekt concreet zicht daarop, indien de overtreder geen aanvraag ter legalisatie wenst in te dienen. De bereidheid van [derde belanghebbende] om zodanige aanvraag in te dienen is niet gebleken. Gelet hierop, ontbreekt thans concreet zicht op legalisatie. De rechtbank is, zij het niet op juiste gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden verwezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 268,41 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro en eenenveertig cent); het dient door de gemeente Sint-Oedenrode aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

392