Uitspraak 200602987/1


Volledige tekst

200602987/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats]

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Zevenaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 juni 2005, het bestemmingsplan "Ruimte voor de Rivier" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 februari 2006, kenmerk RE2005.37583, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 5 juli 2006 hebben [partij A] en [partij B], die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. R.M. Rijpstra, advocaat te Arnhem, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Zevenaar, vertegenwoordigd door ing. M. Meier, ambtenaar van de gemeente, en
[partij A] en [partij B], in de persoon van [partij A], bijgestaan door R.G. Poel.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellant

2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Mobiele Bootservice", voor zover rood omlijnd op de plankaart, aan de Rhedense Veerweg 1 te Giesbeek. Volgens appellant is de bestemming "Landschapsverzorging" zoals die onder het vorige bestemmingsplan voor deze strook grond gold slechts in beperkte mate gerealiseerd en is een belangrijk deel ingericht als parkeerterrein. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat deze bestemming ten onrechte is wegbestemd, aldus appellant. Bovendien wordt hem hierdoor de mogelijkheid ontnomen om zijn voorgenomen bebouwing ter plaatse van deze strook op te richten.

Voorts stelt appellant in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan tabel 7 behorend bij artikel 13 van de planvoorschriften. Volgens appellant sluit de in deze tabel opgenomen informatie inzake de oppervlakte van de bedrijfswoning aan bij de feitelijke oppervlakte van de bedrijfswoning.

Appellant stelt voorts dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dienstwoning te allen tijde inpandig zal blijven en niet buiten de bebouwing kan komen te liggen.

Het standpunt van verweerder

2.4. Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Mobiele bootservice", voor zover het betreft de gronden die onder het vorige bestemmingsplan de bestemming "Landschapsverzorging" hadden, in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring onthouden. In dit verband heeft verweerder overwogen dat de gemeenteraad heeft erkend dat hij aan die gronden ten onrechte de bestemming "Mobiele bootservice" heeft toegekend.

Verweerder heeft tabel 7 behorend bij artikel 13 van de planvoorschriften in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Ten aanzien van de oppervlaktematen in tabel 7 heeft verweerder gesteld dat de gemeenteraad ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de oppervlakte van 80 m2 in het voorontwerp en ontwerp veranderd is in 180 m2 in het vastgestelde plan.

De vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Het plandeel waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden maakte voorheen deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan "Rhederlaag Recreatieappartementen". Op deze gronden rustte de bestemming "Landschapsverzorging".

2.5.2. In artikel 13.2.1 van de planvoorschriften is bepaald dat bouwen uitsluitend is toegestaan ten dienste van de in artikel 13.1 omschreven doeleinden.

In artikel 13.2.2 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is bepaald dat uitsluitend gebouwen zoals aangegeven in tabel 7 en op de bijbehorende perceelskaart zijn toegestaan.

In artikel 13.2.3 van de planvoorschriften is bepaald dat het vernieuwen, vergroten en/of veranderen van de in artikel 13.2.2 genoemde bouwwerken is toegestaan, mits de oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan in tabel 7 per gebouw in de kolom "toegestaan" is aangegeven.

In artikel 13.2.4 is bepaald dat het niet is toegestaan om een in artikel 13.2.2 genoemd gebouw geheel of gedeeltelijk te herbouwen op en/of te verplaatsen naar een andere dan de bestaande locatie.

In tabel 7 is aangegeven dat zich op het perceel Rhedense Veerweg een gebouw bevindt met een oppervlakte van 1.995 m2, waarvan 1.815 m2 wordt gebruikt ten behoeve van het bedrijf en 180 m2 ten behoeve van een inpandige dienstwoning. Voorts is daarin aangegeven dat de oppervlakte van het gebouw ten behoeve van het bedrijf mag worden uitgebreid tot
1.995 m2 en de oppervlakte ten behoeve van de woning tot 198 m2.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Verweerder heeft zich naar aanleiding van een tegen het vastgestelde plan ingediende bedenking dat het plandeel "Mobiele bootservice" ten onrechte voorziet in de mogelijkheid de inpandige woning zodanig te verplaatsen dat deze ook buiten de bestaande bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd, op het standpunt gesteld dat de dienstwoning wel binnen de bedrijfsbebouwing van locatie kan veranderen maar niet buiten de bedrijfsbebouwing kan komen te liggen. Verweerder heeft daarmee zijn standpunt dat om die reden geen goedkeuring aan het plandeel kan worden onthouden gemotiveerd. De bezwaren van appellant tegen dit standpunt richten zich in zoverre derhalve tegen de motivering van de goedkeuring van het plandeel. De Afdeling overweegt dat de motivering van de goedkeuring van een plan geen rechtsgevolgen met zich brengt. Gelet hierop behoeven deze bezwaren geen bespreking.

2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gemeenteraad heeft beoogd het plandeel waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden de bestemming "Landschapsverzorging" te geven. Bij de vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad evenwel een andere bestemming vastgesteld dan hij beoogde. Derhalve moet worden geoordeeld dat het vaststellingsbesluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Verweerder heeft hieraan daarom terecht goedkeuring onthouden.

Voor het betrokken gebied zal, gelet op het vorenstaande, ingevolge artikel 30 van de WRO een nieuw bestemmingsplan moeten worden vastgesteld. In die procedure kunnen opnieuw bezwaren naar voren worden gebracht. Gelet op de overwegingen van verweerder bij vorenbedoelde onthouding van goedkeuring kunnen de inhoudelijke bezwaren van appellant, waarop verweerder thans niet is ingegaan, daarbij volledig aan de orde komen. Gelet hierop behoeven de bezwaren van appellant tegen de onthouding van goedkeuring in zoverre geen bespreking.

2.8. Wat betreft de onthouding van goedkeuring aan tabel 7 behorende bij artikel 13 van de planvoorschriften heeft verweerder blijkens de motivering van de onthouding van goedkeuring beoogd goedkeuring te onthouden aan de daarin opgenomen oppervlaktemaat ten aanzien van de dienstwoning. In het dictum van het bestreden besluit heeft verweerder evenwel goedkeuring onthouden aan de gehele tabel. Verweerder heeft in zoverre iets anders gedaan dan hij heeft beoogd en het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Voorts overweegt de Afdeling dat verweerder aan zijn onthouding van goedkeuring aan deze tabel, wat betreft de oppervlaktemaat voor de dienstwoning, als motivering ten grondslag heeft gelegd dat in het voorontwerp en het ontwerp van het bestemmingsplan een oppervlaktemaat was opgenomen van 80 m2 en dit eerst bij het vaststellingsbesluit is gewijzigd in 180 m2, zonder dat voor die wijziging door de gemeenteraad een deugdelijke motivering is gegeven. Verweerder heeft aldus miskend dat de gemeenteraad aansluiting heeft gezocht bij de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning. Ter zitting heeft verweerder erkend dat door hem geen onderzoek is verricht naar de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Gelet op het vorenstaande is het beroep in zoverre gegrond en dient het besluit, voor zover dit ziet op onthouding van goedkeuring aan tabel 7 behorende bij artikel 13 van de planvoorschriften wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

Niet in geschil is dat de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning 180 m2 bedraagt en dat dit juist in tabel 7 behorende bij artikel 13 van de planvoorschriften is weergegeven. Nu verweerder gelet op het bestreden besluit evenmin de overige in de tabel genoemde oppervlaktematen onjuist heeft bevonden, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om alsnog goedkeuring te verlenen aan tabel 7 behorende bij artikel 13 van de planvoorschriften.

Hetgeen verweerder heeft beoogd te bereiken, te weten dat de mogelijke maximale inhoud van de dienstwoning van ruim 1.800 m3 wordt teruggebracht tot 600 m3, kan niet bereikt worden door enkel goedkeuring te onthouden aan tabel 7.

Proceskosten

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van M. Kersten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van M. Kersten gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van 14 februari 2006, kenmerk RE2005.37583, wat betreft de onthouding van goedkeuring aan tabel 7 behorende bij artikel 13 van de planvoorschriften;

III. verleent goedkeuring aan het planonderdeel vermeld onder II;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover dit is vernietigd;

V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

325-522.