Uitspraak 200507374/1 en 200509179/1


Volledige tekst

200507374/1 en 200509179/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de gedingen tussen:

Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland, gevestigd te Steenwijk, en anderen,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 7 juli 2005, no. WB/2005/1361, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [vergunninghouder] voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie […], nummers […] en […]. Tevens is bij dit besluit aan [vergunninghouder sub 1] een machtiging onder voorschriften verleend als bedoeld in artikel 12 van de Ontgrondingenwet om, totdat de vergunning onherroepelijk is geworden, onmiddellijk met een gedeelte van de ontgronding te beginnen.

Verweerder heeft bij besluit van 8 juli 2005, no. WB/2005/1791, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [vergunninghouder sub 2] voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie […], nummers […], […], […], […], […], […], […], […], […], […], […], […], […], […], en […]. Tevens is bij dit besluit aan [vergunninghouder sub 2] een machtiging onder voorschriften verleend als bedoeld in artikel 12 van de Ontgrondingenwet om, totdat de vergunning onherroepelijk is geworden, onmiddellijk met een gedeelte van de ontgronding te beginnen.

Tegen deze besluiten hebben appellanten bij brieven van 21 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 16 september 2005.

Bij brief van 24 oktober 2005 en 16 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

[vergunninghouder sub 2] en [vergunninghouder sub 1] zijn als partij tot het geding toegelaten.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 april 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Breure en W.A. Vliek, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, vertegenwoordigd door H. Visserman, ambtenaar van de gemeente, [vergunninghouder sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [vergunninghouder sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Ingevolge artikel 10, achtste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, wordt een vergunning niet verleend indien de beoogde ontgronding in strijd zou zijn met een bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake, tenzij de raad van de betrokken gemeente heeft meegedeeld planologische medewerking te zullen verlenen.

2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Een vergunning wordt op grond van artikel 10, zevende lid, van de Ontgrondingenwet verleend na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen. Artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet stelt dat met inachtneming van de krachtens artikel 5 gestelde nadere regelen aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.

Het standpunt van appellanten

2.4. In beroep voeren appellanten aan dat de afweging van de belangen primair dient plaats te vinden in het kader van de aanpassing van het bestemmingsplan en dat eerst daarna dient te worden overwogen of een ontgrondingsvergunning kan worden verleend. In het omgekeerde geval is volgens appellanten een objectieve belangenafweging bij de totstandkoming van een bestemmingsplan onvoldoende gegarandeerd. Appellanten stellen ondermeer dat de ontgrondingsvergunningen in strijd zijn met de bestemmingsplannen die voor het gebied in kwestie van kracht zijn, waaronder het bestemmingsplan "Buitengebied Steenwijkerwold". Verder zijn de vergunningen in strijd met het streekplan Overijssel 2000+ (hierna: streekplan), waarin het te ontgronden gebied is aangemerkt als "karakteristiek waardevol landschap" en als "ganzengebied en/of gebied voor andere wintergasten", en in strijd met de Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water en de Nota Ruimte, welke in de aanleg van een robuuste ecologische verbindingszone rondom de Steenwijker Aa voorziet. Er is in verband met de optredende verlaging van de grondwaterstanden, gelet op onderdeel D.15.2 van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994, ten onrechte geen milieu-effectbeoordeling gemaakt en de ecologische waarden van het gebied zijn onvoldoende onderzocht. Appellanten verwijzen hierbij naar het rapport "Opgeteld de beste? Handreiking externe werking en cumulatie Habitatrichtlijn" van S. Klaassen van mei 2005.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft overwogen dat de uitbreiding van de zandwinning deels in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Steenwijkerwold", maar in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Eeserwold" van de gemeente Steenwijkerland dat in voorbereiding is.

De ontgrondingen zijn naar de mening van verweerder ook in overeenstemming met het streekplan. Hierin is het gebied aangeduid als 'weidevogel-, ganzengebied en/of gebied voor wintergasten'. Voor dergelijke gebieden is het beleid gericht op handhaving van de condities voor de instandhouding van de weidevogel- en ganzenpopulatie (waterpeil, openheid en rust).

Op basis van de Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water (hierna: SGV) geldt voor het gebied van Eesveense Hooilanden verder een "nee-tenzij-beleid" voor stedelijke ontwikkelingen om wateroverlast tegen te gaan. Voor pijplijnprojecten wordt een uitzondering gemaakt. Het project Eeserwold betreft naar de mening van verweerder een pijplijnproject en bovendien worden de geringe negatieve watereffecten in het plangebied gecompenseerd. Het Waterschap Reest en Wieden heeft bovendien een (voorwaardelijk) positief watertoetsadvies afgegeven in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

Volgens verweerder is er geen strijd met de Nota Ruimte, aangezien de ontgrondingsvergunningen voldoende mogelijkheden bieden voor een nadere invulling van de robuuste verbindingszone. Bij een eerstkomende streekplanherziening zullen de totale tracés van de robuuste verbindingen in het streekplan worden opgenomen. Het project Eeserwold voorziet al voor een belangrijk deel in de realisatie van deze verbinding.

Verweerder heeft overwogen dat in het kader van de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan "Eeserwold" ingenieursbureau Royal Haskoning het rapport Flora en Fauna Eeserwold van 26 oktober 2004 heeft opgesteld waarin op basis van een natuurtoets wordt geconcludeerd dat in het plangebied een aantal beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet voorkomt. Deze soorten worden door de uitvoering van het plan meer verstoord of verdwijnen. In de omgeving van het plangebied komen echter vergelijkbare habitats voor, waar deze soorten zich kunnen handhaven. Bovendien ontstaan in het plan nieuwe leefgebieden voor bepaalde soorten flora en fauna. De in het plangebied voorkomende beschermde soorten zijn landelijk vrij algemeen en worden momenteel niet in hun voortbestaan bedreigd. Volgens verweerder bestaan er geen belemmeringen voor het verlenen van een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet.

De Habitatsoort Meervleermuis maakt gebruik van de Steenwijker Aa als vliegroute. Hier zijn nog geen werkzaamheden gepland. Ook bij de latere aanleg en inrichting van de ecologische zone zal hiermee rekening worden gehouden. Het rapport "Opgeteld de beste? Handreiking externe werking en cumulatie Habitatrichtlijn" van S. Klaassen van mei 2005 geeft geen beoordeling van het gebied in de zin van de Habitatrichtlijn en bovendien heeft het rapport geen enkele beleidsmatige status, aldus verweerder.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. De ontgrondingsvergunning van 8 juli 2005 voorziet in een uitbreiding en verdieping van de reeds bestaande zandwinning Eesveense Hooilanden, thans genaamd Eeserwold. De voorgenomen uitbreiding betreft een vergroting van het wateroppervlak van de huidige 27 ha naar een plas met een oppervlak van 52,7 ha. De zandwinning mag tot een diepte van maximaal 48 m plaatsvinden in plaats van 30 m.

De ontgrondingsvergunning van 7 juli 2005 voorziet in de aanleg van kreken ten noorden van de bestaande zandwinning. De aan te leggen kreken hebben een wateroppervlak van circa 7,3 ha. De kreekbodem ligt voor het grootste gedeelte op circa 2 tot 2,5 meter beneden maaiveld. De maximale ontgrondingsdiepte is circa 3,35 meter.

2.6.2. Op 23 februari 2005 is het ontwerp van het bestemmingsplan "Eeserwold" dat voorziet in de uitbreiding en verdieping van de bestaande zandwinning waarvoor bij de bestreden besluiten vergunning is verleend, ter inzage gelegd bij de gemeente Steenwijkerland. Het bestemmingsplan is op 14 juni 2005 door de gemeenteraad vastgesteld en op 12 december 2005 gedeeltelijk goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel.

2.6.3. De te ontgronden terreinen zijn in het streekplan bestemd als "zone I, landbouw", voorzien van de aanduidingen "ganzengebied en/of gebied voor andere wintergasten", "open grootschalig landschap" en "winzone oppervlaktedelfstoffen". In het "ganzengebied en/of gebied voor andere wintergasten" gelegen buiten de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur geldt een beleid van handhaving van de condities voor instandhouding van de weidevogel- en ganzenpopulaties. Bij planvorming en -uitvoering zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met de waarden van de gebieden met karakteristieke openheid.

2.6.4. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat door de aanwezigheid van de bestaande zandwinning het beeld van een weids open agrarisch landschap zoals dat aan de andere zijde van de Steenwijker Aa aanwezig is, veel minder nadrukkelijk naar voren komt. Aan de andere zijde van de Steenwijker Aa kan het landschap duidelijk getypeerd worden als een slagenlandschap: een weids open landschap met een smalle langgerekte verkaveling vanaf een of enkele centraal gelegen ontsluitingswegen.

Door de beoogde uitbreiding van de zandwinning in de richting van de Rijksweg A32 zal zowel de waterplas als het zanddepot vergroot worden. Hierdoor zullen een aantal graslanden, een perceel bouwland en een poel langs de Rijksweg verdwijnen. Aangezien de beoogde uitbreiding ligt ingeklemd tussen de Rijksweg en de bestaande zandwinninglocatie, is de openheid van de uitbreidingslocatie relatief. Ook het wegverkeerslawaai ten gevolge van de Rijksweg heeft een nadelige invloed op de rust van het gebied. Verder is de aantasting van de openheid voor weidevogel- en ganzenpopulaties, mede gelet op de relatief beperkte omvang van de uitbreiding (in verhouding tot het totale rust- en foerageergebied van de vogelpopulaties) en de gekozen uitbreidingsrichting, niet zodanig groot dat de condities voor de instandhouding van deze vogelpopulaties in het gehele gebied in gedrang zullen komen, aldus het deskundigenbericht.

2.6.5. In de SGV is een definitie gegeven van pijplijn-projecten:

~ goedgekeurde maar nog niet gerealiseerde bestemmingsplannen voor nieuw bebouwd gebied

~ nieuwe woon- en werkgebieden waarvoor de voorbereidingen op basis van een B&W besluit in het kader van wijziging van het bestemmingsplan voor 14 februari 2001 zijn gestart (datum landelijke startovereenkomst)

~ op de streekplankaart opgenomen grote woon- en werklocaties voor de periode tot 2010

~ plannen die zijn opgenomen in (ontwerp)bestemmingsplannen, (ontwerp)structuurplannen of (ontwerp)structuurvisies en die na 14 februari 2001 positief zijn beoordeeld door de Provinciale Planologische Commissie/Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving.

2.6.6. De Noordelijke Natte As is in de Nota Ruimte als "robuuste ecologische verbinding" aangemerkt. Het plangebied is een mogelijke locatie voor een dergelijke verbindingszone. Voor robuuste ecologische verbindingen is op de bruto begrenzing een planologische basisbescherming van toepassing, die is gericht op voorkoming van onomkeerbare ingrepen. Binnen deze globale begrenzing zijn de provincies verantwoordelijk voor een precieze begrenzing. Zodra de netto-begrenzing is vastgesteld door de provincie geldt het 'nee, tenzij'-regime van de Ecologische Hoofdstructuur. In het vigerende streekplan is de Steenwijker Aa niet als ecologische verbindingszone aangewezen. De provincie moet deze zone nog netto begrenzen. Bij een eerstvolgende herziening van het streekplan zal het tracé van de verbinding in het streekplan worden opgenomen. Vooruitlopend hierop is in het nieuwe bestemmingsplan voor de ontwikkeling van Eeserwold aan een strook langs de Steenwijker Aa de bestemming "Ecologische zone met water" toegekend en aan een aansluitende strook langs Rijksweg A32 de bestemming "Groenvoorzieningen".

2.6.7. Ingevolge onderdeel D.15.2. van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 geldt dat een m.e.r.-beoordeling van toepassing is voor een besluit als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet dat voorziet in de infiltratie van water in de bodem of de onttrekking van grondwater aan de bodem, alsmede de wijziging of uitbreiding van bestaande infiltraties en onttrekkingen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar.

2.6.8. Ingenieursbureau Royal Haskoning heeft een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen planontwikkeling op de bestaande natuurwaarden. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Flora en Fauna Eeserwold" van 19 januari 2004. Volgens dit rapport komen verspreid over het plangebied Eeserwold verschillende beschermde soorten dieren en één beschermde plantensoort voor. Alle soorten die aangetroffen zijn en waar negatieve effecten te verwachten zijn, zijn vrij algemeen en bevinden zich tevens in de omgeving van het plangebied. De gunstige staat van instandhouding van de soorten blijft gewaarborgd. Een aantal soorten wordt echter wel aangetast door de werkzaamheden die vanaf 2004 plaatsvinden. Voor deze soorten is een ontheffing conform de Flora- en faunawet vereist.

2.6.9. Ten behoeve van de beoordeling van de hydrologische effecten van de uitbreiding van de zandwinplas is een gleohydrologisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn weergegeven in het geohydrologisch rapport "Vergroting zandwinplas Eeserwold" van ingenieursbureau Royal Haskoning van 26 oktober 2004. Volgens dit rapport bedraagt de grondwaterstandverlaging ten gevolge van de vergunde ontgrondingen in het natuurgebied De Woldberg, dat ligt op ongeveer 1,5 km ten westen van de zandwinning, ten hoogste 3 centimeter en in natuurgebied Kamperzand, dat ligt op ongeveer 2,5 km ten oosten van de zandwinning, minder dan 1 centimeter. Mede vanwege het feit dat beide natuurgebieden in een infiltratiegebied liggen, is volgens het rapport de beïnvloeding van natuurwaarden nihil. Volgens de contouren in het rapport reikt de gecumuleerde verandering van de grondwaterstand tijdens de winterperiode het verst in zuidelijke richting, namelijk tot iets voorbij provinciale weg N333. Het natuurgebied "De Wieden", dat is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ligt ten zuiden van deze provinciale weg op een afstand van circa 4 kilometer van het te ontgronden gebied.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure de besluiten van verweerder aan de orde zijn waarbij vergunningen zijn verleend op basis van de Ontgrondingenwet. Onderdeel D.15.2. van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 heeft daarentegen, gelet op overweging 2.6.7., betrekking op besluiten als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet. Een dergelijk besluit is hier niet aan de orde. Dit betekent dat het bezwaar van appellanten dat ten onrechte de m.e.r.-beoordelingsprocedure niet is toegepast, faalt.

2.7.1. Uit artikel 10, achtste lid, van de Ontgrondingenwet volgt dat deze wet het mogelijk maakt dat een vergunning wordt verleend zonder dat er sprake is van een geldend of onherroepelijk bestemmingsplan dat de ontgronding mogelijk maakt. Dat een dergelijke handelwijze in dit geval een objectieve beoordeling van het bestemmingsplan in de weg heeft gestaan, is de Afdeling, mede gelet op het desbetreffende afwegingskader, niet gebleken.

Weliswaar zijn de vergunningen in strijd met het wijzigingsplan van 1986 op basis van het bestemmingsplan "Eesveense Hooilanden" en in strijd met het bestemmingsplan "Eesveense Hooilanden (bungalowpark)" uit 1993, doch er is geen strijd met artikel 10, achtste lid, van de Ontgrondingenwet, aangezien de gemeenteraad planologische medewerking heeft verleend. Dit blijkt, zoals in 2.6.2. is overwogen, onder meer hieruit dat op 23 februari 2005 het ontwerp van het bestemmingsplan "Eeserwold", waarin de beoogde ontgrondingen zijn opgenomen, ter inzage is gelegd en dat de gemeenteraad op 14 juni 2005 het bestemmingsplan heeft vastgesteld.

2.7.2. Uit het deskundigenbericht, zoals weergegeven in overweging 2.6.4., blijkt dat het landschappelijke beeld in het gebied wordt getypeerd door de aanwezige zandwinninglocatie. De invloed van de uitbreiding van de zandwinning op het totale landschapsbeeld is beperkt. Ook het effect van de uitbreiding op de weidevogel- en ganzenpopulaties is gering, gezien de ligging van het gebied tussen de Rijksweg A32 en de bestaande zandwinninglocatie. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van de openheid en de rust op de locatie, gezien de beperkte omvang van het project en de uitbreiding in de richting van de Rijksweg, niet zodanig is dat de condities voor de instandhouding van de vogelpopulaties in het gehele gebied in het gedrang zullen komen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van strijd met het streekplan.

2.7.3. De SGV voorziet in een "nee-tenzij"-beleid voor stedelijke ontwikkelingen om wateroverlast tegen te gaan. Voor pijplijnprojecten wordt een uitzondering gemaakt, mits de negatieve watereffecten gecompenseerd worden met een aangepaste inrichting. Zoals is weergegeven in overweging 2.6.5. wordt een project aangemerkt als pijplijnproject indien dat is opgenomen in een structuurvisie die na 14 februari 2001 positief is beoordeeld door de Provinciale Planologische Commissie. Nu de structuurvisie Stadsbeeld 2020/2030, waarin het project Eeserwold als "Sprong over de snelweg" is opgenomen, op 19 november 2001 positief beoordeeld is door de Provinciale Planologische Commissie, is de Afdeling van oordeel dat er sprake is van een pijplijnproject. Tevens staat vast dat de negatieve watereffecten in het gebied worden gecompenseerd nu de ontgrondingsplas en de kreken ook een functie hebben voor de berging van water in perioden met wateroverlast. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen strijd is met de SGV.

2.7.4. In de Nota Ruimte is de Noordelijk Natte As aangewezen als robuuste ecologische verbindingszone. De netto begrenzing van de zone is nog niet vastgesteld. De exacte locatie en het ambitieniveau van de verbindingszone staan nog ter discussie. Er wordt mogelijk geopteerd voor een ecologische verbindingszone aan de zuidelijke zijde van de zandwinplas langs Rijksweg A32. Uit de stukken blijkt dat tussen de zandwinlocatie en de Steenwijker Aa een strook grond ligt die tenminste 60 m breed is en die zich aan de noordelijke zijde voortzet in een strook van 100 m breed. Deze strook langs de Steenwijker Aa kan worden ingericht als ecologische verbindingszone. In aanvulling hierop kunnen de randen van de zandwinplas en het krekenstelsel een functie ten behoeve van de zone vervullen. Voorts is het mogelijk de zone te verbreden aan de oostelijke zijde van de Steenwijker Aa. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontgrondingsvergunningen voldoende ruimte bieden om bedoelde ecologische verbindingszone langs de Steenwijker Aa te kunnen verwezenlijken.

2.7.5. Uit het rapport van Royal Haskoning van het onderzoek naar de natuurwaarden, zoals weergegeven in overweging 2.6.8., blijkt dat er in het plangebied een aantal beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet voorkomen. Verweerder had geen goedkeuring aan het plan kunnen verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en Faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling is van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder had moeten aannemen dat de Flora- en faunawet in de weg stond aan de ontgrondingen. Overigens is de ontheffing die is gevraagd op 31 augustus 2005 verleend.

2.7.6. Uit het rapport van Royal Haskoning van het geohydrologisch onderzoek, zoals weergegeven in overweging 2.6.9., blijkt dat de beïnvloeding van natuurwaarden in de natuurgebieden De Woldberg en Kamperzand ten gevolge van de beoogde ontgrondingen beperkt is en in de speciale beschermingszone "De Wieden" geheel afwezig is. Appellanten hebben de contouren van de grondwaterstand in het rapport niet betwist.

Uit het algemene rapport "Opgeteld de beste? Handreiking externe werking en cumulatie Habitatrichtlijn" van S. Klaassen van mei 2005, dat geen beleidsmatige status heeft, volgt niet dat de conclusie in het rapport van Royal Haskoning onjuist is. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorgenomen ontgrondingen geen nadelige effecten zullen hebben op de speciale beschermingszone De Wieden en geen ernstige effecten op de natuurgebieden De Woldberg en Kamperzand.

2.7.7. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid geen ontgrondingsvergunningen heeft kunnen verlenen. In hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de verleende vergunningen in zoverre anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen voor zover deze zijn gericht tegen de ontgrondingsvergunningen, zijn ongegrond.

2.8. Appellanten kunnen zich evenmin verenigen met de bij de bestreden besluiten verleende machtigingen als bedoeld in artikel 12 van de Ontgrondingenwet om onmiddellijk met de uitvoering van gedeelten van de ontgrondingen te beginnen. Verweerder heeft hierbij bepaald dat deze machtigingen gelden totdat de onderscheiden vergunningen onherroepelijk zijn geworden.

Nu de beroepen tegen de ontgrondingsvergunningen gelet op het voorgaande, ongegrond zijn en deze vergunningen bij deze uitspraak onherroepelijk zijn geworden, behoeven de beroepen voor zover deze zijn gericht tegen de verleende machtigingen, geen bespreking meer.

Proceskosten

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

177-521.