Uitspraak 200606654/1


Volledige tekst

200606654/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Op 14 juli 2006 heeft verweerder het gemeentebestuur van Abcoude ontheffing verleend van de verplichting zorg te dragen voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater dat vrijkomt van buiten de bebouwde kom gelegen percelen.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 4 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. U.R.E. Arnold, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeente Abcoude, als belanghebbende, vertegenwoordigd door G. de Vriend, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding omdat het besluit vóór 1 juli 2005 is aangevraagd.

2.2. Ingevolge artikel 20.6 (oud), tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als hier aan de orde beroep worden ingesteld door belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht.

Appellant heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Dit kan hem redelijkerwijs niet worden verweten nu verweerder - zoals ter zitting is bevestigd - heeft nagelaten overeenkomstig artikel 3:19 (oud), tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht een kennisgeving van het ontwerp in de Staatscourant te plaatsen.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep ontvankelijk is, en tevens dat het bestreden besluit is voorbereid in strijd met de hiervoor genoemde bepaling.

2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt, voor zover het betreft de door appellant bestreden ontheffing voor zijn perceel aan de Winkeldijk 43, voor vernietiging in aanmerking.

2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 14 juli 2006, kenmerk 2006WEM002853i, voor zover het de voor het perceel Winkeldijk 43 verleende ontheffing betreft;

III. gelast dat de provincie Utrecht aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

262-539.