Uitspraak 200602732/1


Volledige tekst

200602732/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2890 van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2006 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Maatschappij Tot Exploitatie van Onroerende Goederen "Verzicht"",

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Maatschappij Tot Exploitatie van Onroerende Goederen "Verzicht"" (hierna: Verzicht) een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het opheffen van achterstallig onderhoud en gebreken in en aan de woning Zandvoorterpad 5 te Overveen.

Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het college het door Verzicht daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 21 februari 2006, verzonden op 27 februari 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 5 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 juni 2006 heeft Verzicht van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Bijleveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Verzicht, vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem, bijgestaan door [directeur] van Verzicht, en M.D. van Weers, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het college het bezwaar van Verzicht gericht tegen het besluit van 14 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet tijdig was ingediend. In de stelling van Verzicht dat zij dat besluit niet heeft ontvangen heeft het college geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bij de bestreden beslissing op bezwaar het bezwaarschrift van Verzicht tegen zijn besluit van 14 oktober 2003 op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de jurisprudentie van de Afdeling - het college wijst in het bijzonder op de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2000, nr. 199903902/1, gepubliceerd in AB 2000/337 - volgt dat in dit geval niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift op zijn plaats is nu Verzicht de ontvangst van het besluit van 14 oktober 2004 niet op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.

2.4. Dit betoog slaagt. De Afdeling overweegt dienaangaande het volgende.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 september 2001 in zaak no. 200003265/1 (AB 2002, 176) staat voorop dat, indien een besluit niet aangetekend dan wel met bericht van ontvangst is verstuurd, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat dit besluit is verzonden. Daarin is het college in dit geval geslaagd, nu blijkens het uit het gemeentelijk archief afkomstige kopie van het besluit dit juist is geadresseerd en daarop de verzendstempel 20 oktober 2003 is vermeld en verder een computerschermafdruk is overgelegd waaruit blijkt dat de verzending op die datum in de geautomatiseerde verzendadministratie staat vermeld.

Niet kan vervolgens staande worden gehouden dat Verzicht, als de geadresseerde van het besluit, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Voor de juistheid van haar door het college betwiste stelling dat zij in het verleden altijd op de door haar van de zijde van de gemeente ontvangen brieven heeft gereageerd zijn in de stukken geen aanwijzingen te vinden. Die stukken geven eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Ook overigens is dat door haar niet aannemelijk gemaakt. Voorts betekent de omstandigheid dat volgens Verzicht het college uit haar brief aan de gemeente van 13 mei 2004 - derhalve daterend van ruim zes maanden na de aannemelijk geachte verzending van het besluit van 14 oktober 2003 van het college - had kunnen opmaken dat zij de ontvangst van dat besluit ontkende, nog niet dat sprake was van op niet ongeloofwaardige wijze ontkennen van die ontvangst. Voor zover Verzicht tenslotte heeft aangevoerd dat in het verleden als gevolg van onduidelijkheden met betrekking tot de voor haar bestemde brievenbus soms post haar niet heeft bereikt, zij vermeld dat, nog daargelaten dat Verzicht ook deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, het op de weg van Verzicht had gelegen er voor zorg te dragen die onduidelijkheden op te heffen en dit derhalve een omstandigheid is die voor haar risico komt. Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht en het bezwaar niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft dit miskend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingediende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2006 in zaak no. AWB 05/2890;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007

47