Uitspraak 200607726/2


Volledige tekst

200607726/2.
Datum uitspraak: 15 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Olst-Wijhe het bestemmingsplan "Olst-Centrum" vastgesteld.

Bij besluit van 26 september 2006, RWB/2006/678 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 23 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Munneke, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Olst-Wijhe, vertegenwoordigd door L.G. van den Brink en W. Kikkert, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet onder meer in de bouw van drie appartementencomplexen in en bij het park de Olsterhof in de kern Olst.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woongebouwen" ter plaatse van de voorziene appartementencomplexen in en bij het park de Olsterhof. Volgens verzoeker maken deze plandelen ten onrechte de bouw van drie appartementencomplexen mogelijk. Het meest noordelijke van deze complexen leidt volgens verzoeker tot een onaanvaardbare verslechtering van zijn woon- en leefklimaat door verlies van bezonning en van privacy. De twee zuidelijke gebouwen leiden tot een aantasting van het openbare karakter van het park en een afname van de oppervlakte van het park, aldus verzoeker.

2.4. Verweerder heeft deze plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het woon- en leefklimaat van verzoeker niet in onevenredige mate zal worden aangetast door de bouw van het noordelijke appartementencomplex. Het park de Olsterhof blijft volgens verweerder beschikbaar als openbare groenvoorziening.

2.5. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, acht de Voorzitter aannemelijk dat de bouw van een appartementencomplex op ongeveer 22 meter afstand van de woning van verzoeker leidt tot enige vermindering van het woon- en leefklimaat van verzoeker, waaronder een verminderde daglichttoetreding. De Voorzitter acht deze vermindering gelet op de ligging van het complex in het centrum van de kern Olst niet onredelijk. Hij is voorshands van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van verzoeker niet in ernstige mate zal worden aangetast door de bouw van dit complex.

Ten aanzien van de twee zuidelijke appartementencomplexen is de Voorzitter van oordeel dat verweerder deze als passend in het omliggende park heeft kunnen beschouwen. Voor het oordeel dat deze complexen tot een verminderde toegankelijkheid van het park zullen leiden, bestaat voorshands geen aanleiding.

Gelet op het vorenoverwogene verwacht de Voorzitter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrokken plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

2.6. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2007

400