Uitspraak 200602884/1


Volledige tekst

200602884/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in de zaken nos. 05/200 en 05/201 van de rechtbank Assen van 1 maart 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkel/magazijn/viskwekerij op een perceel aan de Esweg te Eelde, gelegen tussen de huisnummers […] en […] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 maart 2006, verzonden op 6 maart 2006, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2006, waar namens appellanten [gemachtigden], bijgestaan door prof. dr. D.G.M. Beersma, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J.E. Ploeger, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan ziet op de nieuwvestiging van een koikwekerij, bestaande uit een winkel, magazijn en viskwekerij, met bijbehorende gebouwen en terreininrichting.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Eelde" (hierna: het bestemmingsplan) geldt voor de gronden waarop het project is voorzien de bestemming "esdorpenlandschap", nader aangeduid met "eskampen" en "nieuwvestiging glastuinbouw".

Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften is ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf op de op de plankaart met "glastuinbouw" aangeven gronden bebouwing toegestaan. Onder bebouwing zijn kassen begrepen tot een oppervlakte van 500 m².

Vast staat dat het project in strijd is met het bestemmingsplan. Teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Hierbij heeft het gebruik gemaakt van een bij besluit van 7 april 2004 door het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college van gedeputeerde staten) verleende verklaring van geen bezwaar.

2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

Ingevolge artikel 19a, achtste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de door het college van gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar. Hiertoe voeren zij aan dat het project zowel in strijd is met het als streekplan aan te merken Provinciaal Omgevingsplan, vastgesteld door provinciale staten van Drenthe op 16 december 1998 (hierna: POP I), als met het als streekplan aan te merken Provinciaal Omgevingsplan, vastgesteld door provinciale staten van Drenthe op 7 juli 2004 (hierna: POP II).

2.4.1. Het perceel ligt binnen het gebied, dat in paragraaf C.4.1 van het POP I is aangeduid als "zone I". Deze zone is bedoeld voor landbouw met beperkte mogelijkheden voor intensieve veehouderij en recreatie. Kwekerijen ten behoeve van land- en tuinbouwproducten kunnen in het algemeen in deze zone gevestigd worden, mits binnen voormalige agrarische bebouwing.

Ten aanzien van kwekerijen is aanvullend hierop in paragraaf C.4.7 van het POP I opgenomen, dat het beleid van de provincie er op is gericht dergelijke kwekerijen alleen toe te staan in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, omdat deze daar uitstekend voor geschikt zijn en er daarvan voldoende beschikbaar komen. Toevoeging van het onderdeel detailhandel aan dergelijke kwekerijen zal niet worden toegestaan, behoudens voor zover het gaat om de verkoop aan huis van ter plaatse gekweekte producten. Een verdere uitgroei tot tuincentrum door toevoeging van een detailhandelsonderdeel van andere dan ter plaatse gekweekte producten, wordt niet toegestaan. Op deze algemene regel kan een uitzondering worden gemaakt voor kwekerijen, die liggen in de directe nabijheid van een hoofdkern of (sub)streekcentrum en als die inpasbaar zijn, gelet op de omgevingskwaliteit van het desbetreffende gebied.

Voor nieuwe bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid die geen functionele relatie met het landelijk gebied heeft, wordt in de regel geen ruimte geboden, zo staat in het POP I vermeld.

2.4.2. In paragraaf C.4.1 van het POP II is het gebied waarbinnen het perceel ligt aangeduid als "zone I". Deze zone is primair bestemd voor de uitoefening van de grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag. Kwekerijen binnen deze zone worden in het algemeen gevestigd op een (voormalig) agrarisch bouwperceel.

Ten aanzien van kwekerijen is aanvullend hierop in paragraaf C.8.7 van het POP II opgenomen dat deze in voormalige agrarische gebouwen in deze zone kunnen worden gevestigd. Behoudens voor zover het gaat om de verkoop aan huis van ter plaatse gekweekte producten, wordt toevoeging van detailhandel aan dergelijke kwekerijen niet toegestaan. Een uitzondering kan hierop worden gemaakt, indien het kwekerijen betreft die in de directe nabijheid liggen van een (sub)streekcentrum of hoofdkern, mits inpasbaar, gelet op de omgevingskwaliteit van het desbetreffende gebied.

Nieuwbouw is alleen mogelijk als een gemeente in bijvoorbeeld een bestemmingsplan of een sectorale nota, voorkeursgebieden heeft aangegeven voor nieuwvestiging van kwekerijen.

2.4.3. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in de verklaring van geen bezwaar van 7 april 2004 op het standpunt gesteld dat de vestiging van een kwekerij op het perceel mogelijk is. Het college van gedeputeerde staten heeft hierbij verwezen naar de aan het project ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing en het advies van de werkcommissie afwijking bestemmingsplannen van 25 maart 2004. In deze stukken is vermeld dat vanwege de ligging in de directe nabijheid van de hoofdkern Eelde en de inpasbaarheid tussen de bestaande bebouwing, een uitzondering kan worden gemaakt op het zowel in het POP I, als in het op dat moment als voorontwerp gepubliceerde POP II, opgenomen uitgangspunt dat toevoeging van detailhandel aan kwekerijen niet is toegestaan.

2.4.4. Bij de verlening van de verklaring van geen bezwaar heeft het college van gedeputeerde staten mede in aanmerking genomen dat het bouwplan in overeenstemming is met het POP I en het destijds als voorontwerp gepubliceerde POP II. Hoewel de in het POP vastgelegde beleidsuitgangspunten terzake van de nieuwvestiging van kwekerijen indicatief van aard zijn, is derhalve niet beoogd daarvan in het onderhavige geval af te wijken. Het verlenen van een verklaring van geen bezwaar voor een nieuwvestiging van een kwekerij in een nieuw op te richten bedrijf valt daarmee niet te rijmen. Volgens het POP I wordt zodanige vestiging alleen toegestaan in voormalige agrarische gebouwen. De voorts in het POP I vermelde mogelijkheid om in bepaalde nader omschreven situaties, bij wijze van uitzondering, verdere uitgroei van de kwekerij tot tuincentrum toe te staan, doet aan het beleidsuitgangspunt dat vestiging van een kwekerij binnen voormalige agrarische bebouwing moet plaatsvinden, niet af. In het POP II is wel voorzien in een mogelijkheid tot nieuwbouw voor nieuwvestiging van kwekerijen. Vast staat evenwel dat aan de terzake daarvan gestelde voorwaarden evenmin is voldaan.

2.4.5. Het betoog van appellanten slaagt. Het college heeft door gebruik te maken van de verleende verklaring van geen bezwaar en bij het besluit van 17 januari 2005 te verwijzen naar het geldende provinciale beleid zoals neergelegd in het POP II medewerking verleend aan een project dat niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Voormeld besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering en is derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Vanwege het geconstateerde gebrek behoeven de overige naar voren gebrachte gronden thans geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 januari 2005 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 1 maart 2006 in de zaken nos. 05/200 en 05/201;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 17 januari 2005;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 54,94 (zegge:vierenvijftig euro en vierennegentig cent); het dient door de gemeente Tynaarlo aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Tynaarlo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 347,00 (zegge: driehonderd zevenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van der Vlis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van der Vlis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007

218-476.