Uitspraak 200501066/1


Volledige tekst

200501066/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/241 van de rechtbank Roermond van 22 december 2004 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Heel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heel (hierna: het college), onder het verlenen van vrijstelling met gebruikmaking van een verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Limburg, aan de gemeente Heel (hierna: vergunninghoudster) vergunning verleend voor de bouw van een gemeenschapshuis op het perceel plaatselijk bekend Mgr. Savelbergweg 100 te Heel.

Bij besluit van 20 januari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op 23 december 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 31 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 maart 2005 heeft het college als vergunningverlenend orgaan en namens vergunninghoudster gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde] en het college en vergunninghoudster, beiden vertegenwoordigd door mr. E.J.T.H.M. Savelkoul, A. Janssen en F. Mofers, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellante betoogt in de eerste plaats, dat de rechtbank geen aandacht heeft besteed aan haar bezwaar, dat het voorgenomen bouwplan de grens van het bouwvlak zoals vastgelegd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Heel" geheel overschrijdt. De rechtbank heeft dienaangaande overwogen, dat zij aan de beoordeling van voornoemd bezwaar niet toekomt, nu appellante dit eerst in beroep heeft aangevoerd.

2.1.1. Appellante heeft haar bezwaren steeds gebaseerd op de inbreuk op de planologische situatie welke de bouw van het gemeenschapshuis op de voorgenomen locatie zou veroorzaken. Hoewel zij ter onderbouwing daarvan niet eerder het aspect van de overschrijding van het bouwvlak heeft aangevoerd, kan niet worden gesteld dat het beroep hierop een andere rechtsvraag betreft dan de rechtsvragen die eerder aan de orde zijn gesteld.

De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen aan de beoordeling van dit bezwaar niet toe te komen. Het betoog van appellante op dit punt is juist, doch kan niet leiden tot het beoogde doel.

Immers, uit de verleende vrijstelling en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing en tekeningen blijkt dat aan de locatie en de uitvoering door het college uitvoerig aandacht is besteed. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is om vrijstelling voor het project op de voorgenomen locatie mogelijk te maken. Aan het in het bestemmingsvlak voorziene bouwvlak komt daarmee geen betekenis meer toe.

2.2. Appellante betoogt voorts, dat het college bij de berekening van de geluidbelasting ten onrechte is uitgegaan van de gebiedstypering "woonwijk in de stad" uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu van oktober 1998 (hierna: de Handreiking). Het college had van de typering "rustige woonwijk, weinig verkeer" moeten uitgaan.

2.2.1. Ook dit betoog faalt. De bescherming van het milieu tegen hinder die gepaard gaat met het uitoefenen van een activiteit waarop de betrokken vrijstelling ziet, betreft een aspect waarvan de beoordeling primair plaats dient te vinden in het kader van de Wet milieubeheer. In het algemeen zal slechts dan aanleiding bestaan voor het oordeel dat het bevoegde bestuursorgaan niet in redelijkheid met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling heeft kunnen verlenen, indien ernstig moet worden betwijfeld of voor de daarmee gepaard gaande activiteit een vergunning krachtens de Wet milieubeheer kan worden verleend, of dat naleving mogelijk is van regels die bij algemene maatregel van bestuur krachtens die wet zijn gesteld. In dit geval is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing en is geen vergunning vereist, maar kan met een melding worden volstaan. Een referentie-meting is niet voorgeschreven. Wel moet worden voldaan aan de in tabel 1 bij het Besluit vermelde waarden. Op de gevel van woningen mag het geluidniveau van het gemeenschapshuis tussen achtereenvolgens 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur niet meer bedragen dan 50 dB(A), respectievelijk 45 dB(A) en 40 dB(A). De gemeten geluidniveau's voldoen aan die richtwaarden. Ten overvloede heeft het college tevens aansluiting gezocht bij de Handreiking en de daarin voor komende gebiedstypering "woonwijk in de stad", bij welke gebiedstypering dezelfde richtwaarden gelden als in het Besluit.

Of zich op bepaalde meetpunten een overschrijding door het gemeenschapshuis van het geluidniveau voordoet dient overigens te worden beoordeeld in het kader van de toepassing van het Besluit.

2.3. Uit het voorgaande volgt, dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

2.4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005

66.