Uitspraak 200503163/1


Volledige tekst

200503163/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
3. [appellanten sub 3], wonende respectievelijk gevestigd te [plaats], gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/1030 van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2005 in het geding tussen:

appellanten sub 1

en

appellant sub 2.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2003 heeft appellant sub 2 aan [een van appellanten sub 3] bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een dak, het wijzigen van de gevel (aanbrengen gevelbeplating) en het wijzigen van de bestemming "Bebouwing met agrarische handels- en hulpbedrijven" in "Opslag" op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie […] nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 29 april 2004 heeft appellant sub 2 het primaire besluit herroepen voor zover dit ziet op een wijziging van de bestemming, de verleende bouwvergunning voor het overige in stand gelaten en de daartegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2005, verzonden op 3 maart 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant sub 2 een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 11 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellant sub 2 bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2005, en appellanten sub 3 bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 9 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 mei 2005 hebben appellanten sub 3 van antwoord gediend.

Bij brief van 13 juni 2005 hebben appellanten sub 1 van antwoord gediend.

Bij brief van 16 juni 2005 heeft appellant sub 2 van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar appellanten sub 1 in persoon, bijgestaan door mr. H.C.S. van Dop, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Koopman, ambtenaar der gemeente, en appellanten sub 3 in persoon, bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan betreft het vernieuwen van een dak en het wijzigen van een gevel. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Zwanenburg-Oost" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Bebouwing met agrarische handels- en hulpbedrijven". Per 1 november 2003 is het pand dat op het perceel is gevestigd in gebruik als distributiecentrum van TPG Post.

Op het bestemmingsplan is het bij besluit van 21 december 1989 door de gemeenteraad vastgestelde en bij besluit van 24 april 1990 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland goedgekeurde "Besluit herziening gebruiks- en overgangsbepalingen" (hierna: Overgangsbepalingen) van toepassing.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, mogen op de gronden bestemd voor "Bebouwing met agrarische handels- en hulpbedrijven" uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van deze bestemming worden opgericht.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Overgangsbepalingen mogen binnen het plan gelegen bestaande bouwwerken, die hetzij door hun bestaan als zodanig, hetzij door hun afmetingen niet voldoen aan het plan voor een gedeelte worden vernieuwd of in beperkte mate worden veranderd, mits daardoor de bestaande afwijking van de aard van de bestemming niet wordt vergroot.

2.2. Appellant sub 2 betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, aangezien het bouwplan niet in strijd is met het overgangsrecht met betrekking tot bouwen, appellant sub 2 de gevraagde bouwvergunning diende te verlenen.

Het betoog slaagt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, mocht appellant sub 2 de vraag of het bouwwerk wordt opgericht met het oog op een gebruik overeenkomstig de bestemming niet bij de beslissing omtrent verlening van deze bouwvergunning betrekken. Voor de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan al dan niet vergunning kan worden verleend zijn wat betreft het mogelijk van toepassing zijn van het overgangsrecht uitsluitend de bepalingen die betrekking hebben op het bouwovergangsrecht van belang (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003, no. 200204380/1, BR 2003, p.1038).

Het bouwplan strekt er niet toe om een relevante wijziging in het gebruik mogelijk te maken, zodat uit dien hoofde geen grond bestaat voor de conclusie dat het bouwplan strijdig is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Overgangsbepalingen. Nu het bouwplan ook anderszins niet strijdig is met het bouwovergangsrecht, heeft appellant sub 2 terecht geen reden gezien de gevraagde bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan te weigeren.

2.3. De hoger beroepen van appellant sub 2 en appellanten sub 3, die hebben betoogd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, zijn gegrond. Het hoger beroep van appellanten sub 1 dat ten onrechte ervan uitgaat dat het bouwplan ertoe strekt een relevante wijziging in het gebruik mogelijk te maken, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten sub 1 waarin, kort gezegd, is betoogd dat appellant sub 2 niet op een toereikende manier aan het gebruiksovergangsrecht heeft getoetst, onder verwijzing naar het voorgaande ongegrond verklaren.

2.4. De Afdeling acht, nu de beslissing op bezwaar rechtmatig wordt geoordeeld, geen aanleiding aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.5. In deze situatie is er evenmin aanleiding om te bepalen dat het door appellanten sub 3 in hoger beroep betaalde griffierecht door de gemeente Haarlemmermeer wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid, van deze wet - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 3 wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen van appellant sub 2 en appellanten sub 3 gegrond;

II. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 1 ongegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2005, 04/1030;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 3 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005

218-499.