Uitspraak 200508910/3


Volledige tekst

200508910/3.
Datum uitspraak: 22 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2005 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een loon- en verhuurbedrijf op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 september 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 december 2005, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. B.W. Maris, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.J. Bovens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur van vergunninghoudster] bijgestaan door mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Apeldoorn.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Bij wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), in werking getreden op 1 december 2005, is de Wet milieubeheer gewijzigd. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet.

2.3. Verzoekers vrezen geluidhinder. Zij voeren aan dat ten onrechte is aangesloten bij het ontwerp van het Besluit landbouw milieubeheer (Stcrt. 2005, 7) (hierna: het Besluit), aangezien dit nog niet in werking is. Bovendien is volgens verzoekers nog onduidelijk of het Besluit op de inrichting van toepassing zal zijn. Zij betogen verder dat aan de vergunning ten onrechte geen voorschriften zijn verbonden ten aanzien van het geluid van mobiele bronnen, nu de aan- en afvoer door vrachtwagens de voornaamste geluidoverlast veroorzaakt.

2.4. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geluidhinder vanwege de inrichting aansluiting gezocht bij het ontwerp van het Besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat het ontwerp van het Besluit berust op de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

De Voorzitter betwijfelt of verweerder in redelijkheid bij het ontwerp van het Besluit heeft kunnen aansluiten. De onderhavige procedure leent zich er niet voor om dit te beoordelen. Gelet hierop, en nu overeenkomstig het Besluit met de mobiele bronnen in het bestreden besluit geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld geluidniveau, terwijl blijkens de stukken de geluidbelasting vanwege de mobiele bronnen aanzienlijk is, ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Aan bespreking van de overige gronden van het verzoek komt de Voorzitter niet toe.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door verzoekers gestelde verletkosten komen niet geheel voor vergoeding in aanmerking, nu verzoekers de door hen opgegeven kosten niet met stukken hebben onderbouwd.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lopik van 6 september 2005, kenmerk 05.03659/AE;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lopik tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 692,48 (zegge: zeshonderdtweeënnegentig euro en achtenveertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Lopik aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Lopik aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2005

255-415.