Uitspraak 200502329/1


Volledige tekst

200502329/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente [plaats]

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2004, heeft verweerder aan appellante lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van diverse voorschriften die zijn verbonden aan een milieuvergunning die bij besluit van 8 november 1995 aan appellante is verleend.

Bij besluit van 1 februari 2005, verzonden op 3 februari 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2005.

Bij brief van 25 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 juli 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Bartel en
A.E. de Laarsencerie, ambtenaren van de provincie, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De lasten onder dwangsom zien op de overtreding van voorschrift 2.1 (last A), voorschrift 2.4 (last B), de voorschriften 2.5, 4.1, 4.2 en 4.3.1 tot en met 4.3.3 (last C), voorschrift 2.8 (last D) en voorschrift 7.1 (last E). Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder de lasten A tot en met D die zijn neergelegd in het besluit van 11 juni 2004, en die zijn gehandhaafd in het bestreden besluit, ingetrokken. Appellante heeft de beroepsgronden die betrekking hebben op deze lasten ter zitting ingetrokken. Het beroep ziet derhalve enkel op last E.

2.2. Verweerder heeft bij het opleggen van last E (die betrekking heeft op de overtreding van voorschrift 7.1) overwogen dat de betonnen verharding waarop afvalstoffen worden gestort en opgeslagen, niet vloeistofdicht is. Appellante bestrijdt dit. Volgens haar voldoet de vloer aan het bepaalde in voorschrift 7.1.

2.2.1. In voorschrift 7.1 is bepaald dat aangevoerde vrachten afvalstoffen moeten worden gestort en/of opgeslagen op een blijvend vloeistofdichte vloer of in vloeistofdichte containers. In de begrippenlijst van de vergunning is een vloeistofdichte vloer gedefinieerd als een vloeistofdichte verharding die afwaterend is aangelegd en bestand is tegen de inwerking van de uit de opgeslagen materialen tredende vloeistoffen.

2.2.2. In het deskundigenbericht is gesteld dat gezien de slechte staat waarin de thans aanwezige vloeren verkeren deze niet als vloeistofdicht zijn aan de merken. Verder is gesteld dat de verhardingen niet zodanig zijn aangelegd dat al het overtollig (hemel)water kan afwateren naar het midden van de vloer. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond aan deze conclusie te twijfelen. Verweerder was dan ook bevoegd handhavend op te treden.

2.2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Appellante heeft noch in de stukken noch ter zitting bijzondere redenen aangevoerd waarom van handhaving zou moeten worden afgezien. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn aanvankelijke besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom op dit punt dan ook terecht gehandhaafd.

2.3. Het beroep is ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.

w.g. Hennekens w.g. Van Helvoort
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005

361.