Uitspraak 200502527/1


Volledige tekst

200502527/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalten,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2005 heeft verweerder aan appellante sub 2 een vergunning verleend krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een Kleiduivenschietbaan, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 22 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2005, en appellant sub 2 bij brief van 23 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 30 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar appellant sub 2, vertegenwoordigd door M. de Jong, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Tuenter, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Bij wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), in werking getreden op 1 december 2005, is de Wet milieubeheer gewijzigd. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet

2.2. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat zich keert tegen de normstelling voor herhaald hoorbare knallen (Lr), dat het ALARA-beginsel niet wordt gemotiveerd en er geen alternatieven zijn onderzocht, dat de geluidbelasting vanwege de horecagelegenheid niet is onderzocht en dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de geluidreductie en -weerkaatsing van het geluidscherm, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht.

Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud) kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Appellant sub 1 heeft de grond inzake de normstelling voor herhaald hoorbare knallen (Lr), de grond dat het ALARA-beginsel niet wordt gemotiveerd en de grond dat er geen alternatieven zijn onderzocht en dat de geluidbelasting vanwege de horecagelegenheid niet is onderzocht niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant sub 1 redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellant sub 1 in zoverre niet-ontvankelijk is.

Met betrekking tot de geluidreductie en -weerkaatsing van het geluidscherm overweegt de Afdeling dat artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer (oud) ertoe strekt een beroepsmogelijkheid te bieden aan degenen die zich konden verenigen met het ontwerp van het besluit en om die reden daartegen geen bedenkingen hebben ingebracht, doch - gelet op de in het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerp aangebrachte wijzigingen - in een nadeliger positie zijn komen te verkeren en zich daarom niet kunnen verenigen met het definitieve besluit.

De Afdeling stelt vast dat de desbetreffende beroepsgrond is gericht tegen een wijziging van het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerp van het besluit. Naar het oordeel van de Afdeling is appellant sub 1 niet in een nadeliger positie komen te verkeren door de aanleg van het scherm. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de enige wijziging ten opzichte van het ontwerpbesluit is dat het scherm aan de bovenkant wordt gebogen, zodat het geluid naar beneden wordt weerkaatst. Het beroep van appellant sub 1 is daarom ook in zoverre niet-ontvankelijk.

2.3. Appellant sub 2 voert aan dat in de vergunningvoorschriften 4.2.4 en 4.2.5 de term "weekend" niet duidelijk is. Volgens hem is niet duidelijk of alleen de zaterdag en de zondag hieronder vallen, of ook de vrijdagavond.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat met de term "weekend" louter de zaterdag en de zondag worden bedoeld. De Afdeling overweegt dat dit niet duidelijk uit de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5 voortvloeit. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd genomen met het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling ziet, gelet op het verhandelde ter zitting, aanleiding zelf in de zaak te voorzien.

2.4. Appellant sub 2 betoogt dat in de voorschrift 5.1.6. en 5.1.7 het woord "straal" in samenhang met het woord "graden" onjuist gebruikt is. Volgens hem kan een "straal" niet worden uitgedrukt in graden.

Verweerder erkent dat abusievelijk het woord "straal" is gebruikt. Het bestreden besluit is daarom in zoverre in strijd genomen met het beginsel dat een besluit zorgvuldig genomen moet worden. De Afdeling ziet, gelet op het verhandelde ter zitting, aanleiding in zoverre zelf in de zaak te voorzien.

2.5. Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Bij de toepassing van artikel 8.11, derde lid van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.6. Appellant sub 2 voert tot slot aan dat de in voorschrift 4.3.1 gestelde termijn voor het realiseren van de geluidwallen te kort is. In voorschrift 4.3.1 is hiervoor een termijn van zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning gesteld. Volgens appellant sub 2 moeten diverse procedures worden doorlopen in het kader van de sanering van de bodem waarop de wallen zullen worden aangelegd. Volgens appellant sub 2 had verweerder gelet hierop een termijn van een jaar moeten gunnen.

Verweerder heeft aangevoerd dat appellant sub 2 in de aanvraag om vergunning reeds heeft aangegeven waar de wallen zouden komen te liggen en in welke omvang. Naar zijn mening had appellant sub 2 sinds het indienen van de aanvraag voldoende tijd gehad om (voorbereidende) werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de wallen uit te voeren. Appellant sub 2 heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Ook overigens is de Afdeling niet gebleken van omstandigheden waardoor de geluidwallen niet binnen zes maanden gerealiseerd zouden kunnen worden. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in voorschrift 4.3.1 gestelde termijn niet te kort is. Deze grond treft geen doel.

2.7. Gezien het bovenstaande is het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk. Het beroep van appellant sub 2 is deels gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het de zinsnede "in de weekenden" in de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5, en het woord "straal" in de voorschriften 5.1.6 en 5.1.7 betreft. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep van appellant sub 2 is voor het overige ongegrond.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van appellant sub 2 gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten van 1 februari 2005, voorzover het de zinsnede "in de weekenden" in de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5, en het woord "straal" in de voorschriften 5.1.6 en 5.1.7 betreft;

IV. bepaalt dat in de eerste volzin van de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5 de zinsnede "in de weekenden" wordt vervangen door "op zaterdag en zondag" en het woord "straal" in de voorschriften 5.1.6 en 5.1.7 wordt vervangen door het woord "hoek";

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;

VI. verklaart het beroep van appellant sub 2 voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Aalten tot vergoeding van bij appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Aalten aan appellant sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de gemeente Aalten aan appellant sub 2 het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.

w.g. Hennekens w.g. Van Helvoort
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005

361.