Uitspraak 200502448/1


Volledige tekst

200502448/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04 / 801 van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan LUX Architecten (thans Zicht Architecten) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend voor de bouw van 31 dakopbouwen op de nader in het besluit aangegeven woningen aan de Orchideelaan, Zonnebloemstraat en Primulastraat te Badhoevedorp.

Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 februari 2005, verzonden op 15 februari 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 12 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Woudenberg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is Zicht Architecten, vertegenwoordigd door [architect], en [bewoner], gehoord. Appellant is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft ten behoeve van het bouwplan vrijstelling verleend van het bestemmingsplan, omdat de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale goot- en nokhoogte met de dakopbouwen wordt overschreden.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dat advies niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.

Dit betoog faalt. In zijn vergadering van 6 maart 2002 overwoog de welstandscommissie dat, hoewel de uitbreiding architectonisch en stedenbouwkundig ongewenst zou zijn, de mogelijkheid daartoe onderzocht diende te worden, aangezien het gemeentelijk beleid is gericht op het toestaan van dakopbouwen. Het daarna uitgewerkte bouwplan is door de welstandscommissie in de vergaderingen van 5 juni 2002 en 5 maart 2003 goedgekeurd. Gelet op de motivering van de welstandscommissie waarbij rekening is gehouden met het gemeentelijk beleid als voornoemd, heeft het college, niettegenstaande de door appellant als deskundig tegenadvies ingebrachte bezwaren van de oorspronkelijke architect van de woningen tegen de mogelijkheid om een derde, niet aaneengesloten, woonlaag te ontwikkelen, het positieve welstandsadvies aan de bouwvergunning ten grondslag kunnen leggen. Dat, naar appellant betoogt, mogelijk niet alle bewoners van de vergunning gebruik zullen maken doet hier niet aan af.

2.3. De rechtbank heeft voorts, anders dan appellant betoogt, terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vrijstelling en daarmee de bouwvergunning te verlenen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college heeft overwogen dat weliswaar enige vermindering van uitzicht, licht- en zonlichttoetreding (dit laatste overigens op een deel van het perceel van appellant gedurende een beperkt deel van de dag en een deel van het jaar) doch dat deze vermindering niet van zodanige aard is, dat afgeweken dient te worden van de algemene beleidslijn dat een beperkt verlies aan vrij uitzicht, privacy, lichttoetreding en/of bewegingsvrijheid in een stedelijke omgeving behoort tot de normale maatschappelijke risico's.

De door appellant gevreesde bouwschade als gevolg van de ingreep in het dak leidt niet tot een ander oordeel. Uit de bouwvergunning blijkt dat het bouwplan voldoet aan de constructieve eisen in het Bouwbesluit. De uitvoering van het bouwplan staat in deze procedure niet ter beoordeling.

2.4. Tot slot heeft de rechtbank, anders dan appellant betoogt, met juistheid geoordeeld dat het college terecht voorbij is gegaan aan alternatieven voor het bouwplan. De door appellant genoemde bestaande dakopbouwen van nabij gelegen zaagtandwoningen beslaan, in tegenstelling tot de dakopbouwen van het onderhavige bouwplan, niet de volledige diepte van de woningen, zodat reeds hierom geen sprake is van een alternatief met een voor vergunninghouder gelijkwaardig resultaat.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005

429.