Uitspraak 200507573/2


Volledige tekst

200507573/2.
Datum uitspraak: 21 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting "Stichting Huisvesting Ondernemershuis" en de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2004 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn het bestemmingsplan "Kanaaloevers, Stationstraat/Molenstraat" vastgesteld.

Bij besluit van 21 juni 2005, kenmerk RE2004.113812, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers per faxbericht van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2005, beroep ingesteld.
Per faxbericht van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 november 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door V. Doorn, voorzitter van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, en bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. Kelderhuis, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.3. Het plan voorziet onder meer in de bouw van een centrum voor drugs- en alcoholverslaafden, dak- en thuislozen en mensen die afhankelijk zijn van langdurige geestelijke gezondheidszorg. Dit zogenoemde Omnizorgcentrum is voorzien op de percelen Stationsstraat 32 tot en met 34B.

2.4. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (Md)", dat voorziet in het Omnizorgcentrum en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Zij voeren daartoe aan dat bij het besluit van 2 april 2003 ten onrechte niet de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd en dat een aantal onderzoeksrapporten niet ter inzage heeft gelegen. Zij voeren aan dat de toegestane bouwhoogte in verband met de omgeving te hoog is en een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat met zich zal brengen. Zij stellen dat de keuze voor de plaats van het Omnizorgcentrum reeds voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure en in strijd met eerdere toezeggingen is gemaakt. Voorts voeren zij aan dat er bij de voorbereiding van het bestemmingsplan ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het Omnizorgcentrum voor de luchtkwaliteit.

2.5. Verweerder heeft het bestreden plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat de in artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) neergelegde procedure juist is doorlopen. Voorts stelt hij dat de keuze voor de plaats van het Omnizorgcentrum voldoende is onderzocht en onderbouwd en dat geen toezeggingen dienaangaande zijn gedaan.

2.6. De Voorzitter is niet gebleken dat de in de artikel 23 van de WRO neergelegde procedure niet of onjuist is doorlopen. Het besluit van 2 april 2003 maakt geen deel uit van deze procedure en is in zoverre thans niet aan de orde. Verzoekers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven de juistheid van het standpunt van verweerder, dat de bij het bestemmingsplan behorende stukken op de juiste wijze ter inzage hebben gelegen, in twijfel te trekken.

2.7. De maximale bouwhoogte van het Omnizorgcentrum is 18 meter. Uit het verrichte bezonningsonderzoek volgt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg hiervan niet ernstig wordt aangetast. Niet gebleken is dat deze conclusie onjuist is. Voorts blijkt uit de stukken dat de voorziene bouwhoogte niet afwijkt van de hoogte van andere gebouwen in het centrum van Apeldoorn. De voorziene hoogte is volgens verweerder in het binnenstedelijk milieu van Apeldoorn niet ongebruikelijk en niet in strijd met het gemeentelijke beleid. In hetgeen verzoekers ten aanzien van de bouwhoogte hebben aangevoerd ziet de Voorzitter, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.

2.8. Voor zover verzoekers bezwaren aanvoeren tegen de wijze waarop de locatiekeuze voor het Omnizorgcentrum tot stand is gekomen, overweegt de Voorzitter dat bij het besluit van 2 april 2003 de gemeenteraad weliswaar heeft gekozen voor de locatie aan de Stationsstraat 32-34B, maar dat dit, anders dan verzoekers menen, niet reeds met zich brengt dat bezwaren tegen deze locatie in de bestemmingsplanprocedure niet meer aan orde kunnen komen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er onderzoek is verricht naar verschillende locaties voor het Omnizorgcentrum. Uit dit onderzoek blijkt dat de onderzochte locaties wat directe veiligheidseffecten betreft nauwelijks van elkaar verschillen, maar dat de gekozen locatie betere mogelijkheden zal bieden voor de integratie van de doelgroep. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Voorts is niet gebleken dat de bezwaren ten aanzien van de locatiekeuze niet of onvoldoende zijn behandeld. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder wegens ernstige bezwaren tegen de onderhavige locatie die niet zouden rijzen tegen de keuze voor een andere locatie goedkeuring aan het plan had moeten onthouden.

Ten aanzien van de door verzoekers gestelde toezeggingen dat het Omnizorgcentrum niet aan de Stationsstraat zou worden gevestigd overweegt de Voorzitter dat zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de gemeenteraad dergelijke toezeggingen zouden zijn gedaan. Voorshands is de Voorzitter er niet van overtuigd dat de gemeenteraad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft besloten en dat verweerder hierom goedkeuring aan het plan diende te onthouden.

2.9. Voor een onderzoek naar de gevolgen van een besluit voor de luchtkwaliteit is naar het oordeel van de Voorzitter onder vigeur van het Besluit luchtkwaliteit 2005 slechts aanleiding indien op voorhand niet is uitgesloten dat dit besluit een verslechtering van de luchtkwaliteit met zich kan brengen. Gezien artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 staat een reeds bestaande overschrijding van een voor de luchtkwaliteit gestelde grenswaarde immers niet in de weg aan het uitoefenen van een bevoegdheid, zolang de concentratie van de betrokken stof in de buitenlucht niet verder toeneemt. Gelet op de aard van het Omnizorgcentrum en de beoogde doelgroep overweegt de Voorzitter dat niet aannemelijk is dat het Omnizorgcentrum een zodanige verkeersaantrekkende werking zal hebben dat een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse is te verwachten. Gelet op het vorenstaande hebben de gemeenteraad en verweerder naar het oordeel van de Voorzitter in dit geval kunnen afzien van een onderzoek naar de gevolgen van het Omnizorgcentrum voor de luchtkwaliteit.

2.10. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. van Buuren w.g. van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005

357-459.