Uitspraak 200506487/2


Volledige tekst

200506487/2.
Datum uitspraak: 21 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2004 heeft de gemeenteraad van Aalten het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juni 2005, kenmerk RE2005.1533, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 20 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.3. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied van Aalten.

2.4. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (AL)" met de aanduiding "bebouwingsgrens" op het perceel [locatie]. Daartoe voert zij aan dat het bouwblok onjuist op de plankaart is weergegeven. Voorts stelt verzoekster dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 8.1.1, aanhef en onder a, onderdeel 2, artikel 8.5.1, aanhef en onder b, e en f en artikel 31.4.1, aanhef en onder a en d, van de planvoorschriften. Zij is van mening dat de in deze planvoorschriften vervatte bestemmingsregelingen met aanlegvergunningenstelsels haar bedrijfsvoering ernstig zullen belemmeren.

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien de bestreden planonderdelen in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft deze goedgekeurd. Hij is van mening dat de landschappelijke en archeologische waarden van het gebied de in het plan vervatte aanlegvergunningenstelsels noodzakelijk maken en de bedrijfsvoering van verzoekster niet onaanvaardbaar belemmeren.

2.6. Voor zover verzoekster schorsing van het bestreden besluit verzoekt omdat volgens haar ten onrechte ongeveer 30 m² buiten het bouwblok is gelaten ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, overweegt de Voorzitter dat ten aanzien van deze gronden niet gebleken is van een spoedeisend belang nu verzoekster heeft verklaard geen concrete bouwplannen te hebben voor deze gronden.

2.7. Ingevolge artikel 8.1.1, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (AL)" bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van een boomkwekerij met houtachtige gewassen hoger dan 0,5 m niet is toegestaan op gronden die op de plankaart zijn aangeduid met de landschapswaarde "o" (openheid), met uitzondering van de als zodanig op de plankaart aangegeven boomkwekerijen.

Ingevolge artikel 8.5.1, aanhef en onder b, e en f van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

b. het diepploegen zijnde het vanaf 0,4 meter omploegen;

e. op gronden aangeduid met "h": het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;

f. op gronden aangeduid met "o": het aanbrengen van opgaande beplantingen en andere houtopstanden, met uitzondering van het uitvoeren van deze andere werken in het kader van een boomkwekerij.

Ingevolge artikel 8.5.3. van de planvoorschriften is een aanlegvergunning niet vereist voor andere werken, die behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer.

2.8. Ingevolge artikel 31.1, onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Zone bescherming archeologische waarden" mede bestemd voor bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

Ingevolge artikel 31.4.1, aanhef en onder a en d, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 31.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

a. het vergraven, egaliseren, woelen en mengen, draineren en diepploegen van gronden vanaf een diepte van 0,50 m alsmede het ophogen van gronden;

d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het vellen en rooien van houtgewassen, voorzover daarbij stobben worden verwijderd.

Ingevolge artikel 31.4.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is geen aanlegvergunning vereist voor andere werken behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer.

2.9. De gronden die verzoekster thans in gebruik heeft voor haar bedrijf hebben de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (AL)" en de aanduiding "h", inhoudende hoogteverschillen. Voorts hebben deze gronden grotendeels de bestemming "Zone bescherming archeologische waarden". Op deze gronden is een boomkwekerij toegestaan, zonder de beperkingen die de aanduiding "o" (openheid) met zich brengt. Ten aanzien van deze gronden overweegt de Voorzitter dat voor de werken die verzoekster daar uitvoert geen aanlegvergunning is vereist zolang deze vallen onder het normale onderhoud, gebruik en beheer. Tussen partijen is niet in geschil dat hieronder de gebruikelijke werken van de boomkwekerij, zoals onder meer het bebossen van gronden en vellen en rooien van houtgewassen, gerekend dienen te worden. Voor zover het gaat om het uitvoeren van werken die redelijkerwijs niet onder het normale onderhoud, gebruik en beheer kunnen worden gerekend is niet gebleken van een voornemen van verzoekster om zodanige werken op korte termijn uit te voeren. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat ten aanzien van bovenvermelde gronden voorshands niet is gebleken dat de bestreden planonderdelen een zodanige belemmering voor de bedrijfsvoering zouden vormen dat dit schorsing van het bestreden besluit op deze punten zou rechtvaardigen.

2.10. Voor zover het verzoek betrekking heeft op gronden ten zuiden van de Groot-Deunkweg die niet in eigendom zijn van verzoekster en thans niet gebruik zijn voor boomteelt stelt de Voorzitter vast dat deze gronden de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (AL)" hebben en voorzien zijn van de aanduiding "o", openheid. Deze gronden hebben niet de aanduiding "BK", inhoudende telen van boomkwekerijgewassen toegestaan. De Voorzitter overweegt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de omgeving alleen deze gronden geschikt zouden zijn voor de door verzoekster gewenste tijdelijke boomteelt en hiervoor op korte termijn in gebruik moeten worden genomen. Voorts is de Voorzitter er niet van overtuigd dat de ingebruikneming van deze gronden voor tijdelijke boomteelt met houtachtige gewassen hoger dan 0,5 meter de openheid van het landschap niet ernstig zou kunnen aantasten. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding om het verzoek tot schorsing van het bestreden besluit, voor zover daarbij de aanduiding "o", openheid, voor deze gronden is goedgekeurd, in te willigen.

2.11. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. van Buuren w.g. van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005

357-459.