Uitspraak 200503947/1


Volledige tekst

200503947/1.
Datum uitspraak: 23 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2004 heeft de gemeenteraad van Zelhem, thans gemeente Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2004, het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 1-2002 (Nieuwsteeg)" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 maart 2005, RE2004.95882, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 3 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 15 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Den Bosch, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar, namens de gemeenteraad van Doetinchem, mr. T. Priems, ambtenaar van de gemeente, en namens [boomkwekerij], ir. H.G.J. Wesseldijk, gehoord.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid

2.2. [appellant B] heeft geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad en tegen het vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders, voor zover hier van belang, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze en bedenkingen in te brengen.

Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Het beroep is, voor zover dit is ingediend door [appellant B], niet-ontvankelijk.

Toetsingskader van de Afdeling

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het bestemmingsplan

2.4. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 1-2002 (Nieuwsteeg)" (hierna: het plan) voorziet in een planologische regeling ten behoeve van de aan de Nieuwsteeg gevestigde [boomkwekerij].

Het standpunt van [appellante A]

2.5. [appellante A] (hierna: appellante) stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellante kan zich niet vinden in de bebouwingsmogelijkheden. Voorts stelt appellante dat het reserveren van een zone van 50 meter vanaf de perceelsgrens van haar woning als zogenaamde 'kuilplaats' zal leiden tot visuele, geur- en geluidshinder. Volgens appellante heeft de vaststelling en goedkeuring van het plan plaatsgevonden op basis van verouderde en onvolledige bedrijfsgegevens.

Het standpunt van verweerder

2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten.

De vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. De vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op basis van een bedrijfsplan van de boomkwekerij uit 1998.

2.7.2. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 2-1999 (Nieuwsteeg)" had het gehele plangebied de bestemming 'Boomkwekerij'. Ingevolge de planvoorschriften van dat plan was het plangebied daarmee bestemd voor de agrarische productie in de vorm van een boomkwekerij.

Verweerder heeft bij besluit van 6 maart 2000, nr. RE2000.110521, ambtshalve goedkeuring onthouden aan dit bestemmingsplan. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het plan het gebruik van bestrijdingsmiddelen op een afstand van minder dan 50 meter van burgerwoningen ten onrechte niet uitsloot. Volgens dit besluit heeft verweerder in verband met de onlosmakelijke samenhang met de overige gedeelten van het plangebied ook aan de rest van het plan goedkeuring onthouden.

2.7.3. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO, dient, indien aan een vastgesteld bestemmingsplan goedkeuring is onthouden, de gemeenteraad een nieuw plan vast te stellen, waarbij het besluit van verweerder in acht wordt genomen.

2.7.4. Ingevolge artikel 11A van de planvoorschriften van het voorliggende plan zijn de op de kaart voor "Boomkwekerij" aangewezen gronden thans bestemd voor de agrarische productie in de vorm van een boomkwekerij, met dien verstande dat op gronden op de plankaart aangegeven met de aanduiding "opslag van zaken en kweek van bomen zonder het gebruik van bestrijdingsmiddelen" uitsluitend opslag van zaken is toegestaan en de kweek van bomen zonder het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

In dit aangepaste plan heeft een zone van 50 meter vanaf de perceelsgrens van de woning van appellante de aanduiding "opslag van zaken en kweek van bomen zonder het gebruik van bestrijdingsmiddelen". Deze zone is daarmee volgens de gemeenteraad gereserveerd als zogenaamde 'kuilplaats', dat wil zeggen als terrein waar in het najaar een voorraad gerooide bomen wordt opgeslagen voor aflevering op afroep. In de resterende periode is deze kuilplaats ook in gebruik voor de kweek van laan- en parkbomen, echter zonder het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Zo wordt de afstand van 50 meter waarbij op de boomkwekerij met bestrijdingsmiddelen gewerkt kan worden tot de dichtstbijzijnde woning gehandhaafd en wordt toch een nuttige invulling gegeven aan de beperkte ruimte op het bedrijf, aldus verweerder.

Voor het overige zijn de plandelen en de bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 2-1999 (Nieuwsteeg)" ongewijzigd overgenomen.

Het oordeel van de Afdeling

2.8. Het plan is opgesteld ter voldoening aan de verplichting ingevolge artikel 30 van de WRO. Voor verweerder bestaat geen grond aan het plan goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan het eerdere besluit omtrent goedkeuring in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien en voor zover de feiten en omstandigheden sedert dat besluit zodanig zijn gewijzigd dat daaraan geen betekenis meer kan worden toegekend.

2.8.1. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 2-1999 (Nieuwsteeg)" was het gehele terrein van de boomkwekerij ongeclausuleerd bestemd voor de agrarische productie ten behoeve van de boomkwekerij. Gelet op overweging 2.7.2. is weliswaar aan dit bestemmingsplan integraal goedkeuring onthouden, echter anders dan appellante stelt uitsluitend in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de eerste 50 meter vanaf de burgerwoningen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit van verweerder van 6 maart 2000 de verplichting in zou houden de aanvaardbaarheid van de boomkwekerij ter plaatse opnieuw te bezien. Gelet daarop bestond evenmin aanleiding in het kader van het voorliggende bestemmingsplan een nieuw bedrijfsplan te verlangen. Overigens heeft appellante destijds geen bezwaren kenbaar gemaakt inzake de boomkwekerij.

Het thans voorliggende plan neemt gelet op het in 2.7.4. overwogene het besluit van verweerder in acht nu binnen een afstand van 50 meter vanaf de grens van de gronden van de boomkwekerij het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt uitgesloten. Het gebruik dat thans mogelijk is op dit plandeel, namelijk de opslag van zaken en kweek van bomen zonder het gebruik van bestrijdingsmiddelen, was ook al mogelijk in het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 2-1999 (Nieuwsteeg)" onder de meer omvattende bestemming van de boomkwekerij. Dit gebruik maakt geen onderdeel uit van de verplichting om ingevolge artikel 30 van de WRO het plan aan te passen en is evenmin aan te merken als gebruik dat eerst als gevolg van de aanpassing mogelijk is geworden.

De gronden van appellante gericht tegen de bebouwingsmogelijkheden in het plan betreffen voorts onderdelen van het plan die ongewijzigd zijn overgenomen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2-1988, herziening 2-1999 (Nieuwsteeg)". Deze onderdelen maken evenmin deel uit van hetgeen de gemeenteraad naar aanleiding van het onthouden van goedkeuring aan het eerste bestemmingsplan, moest aanpassen.

Nu niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden sedert het besluit van 6 maart 2000 zodanig gewijzigd zijn dat aan dit besluit geen betekenis meer kan worden toegekend behoefde verweerder de door appellante naar voren gebrachte bezwaren met betrekking tot het gebruik als kuilplaats en de bebouwingsmogelijkheden niet bij de beoordeling te betrekken.

2.8.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep, voor zover dit is ingediend door [appellant B], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005

317-463.