Uitspraak 200508654/1


Volledige tekst

200508654/1.
Datum uitspraak: 18 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft verweerder aan verzoekster lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan de voor de inrichting van verzoekster aan de [locatie] te [plaats] bij besluit van 15 juli 2003 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning verbonden voorschriften 10.10.2, 13.3.1, 13.5.1, 13.5.2, 15.1.6, 15.2.3, 15.2.4, 15.2.5 en 15.2.6.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Rosmalen, en ing. R.F.J.M. Kösters, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. Verdonk en A.W. van den Eng, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft verzoekster het verzoek gedeeltelijk ingetrokken. Het verzoek heeft nog betrekking op de met betrekking tot de overtreding van de vergunningvoorschriften 13.5.1, 15.2.3 en 15.2.4 oplegde lasten onder dwangsom.

2.2. Ingevolge voorschrift 13.5.1 moet het van de steenachtige fractie afgezeefde materiaal (het sorteerzeefzand) in de hal worden opgeslagen.

Ingevolge voorschrift 15.2.3 moet geshredderd afvalhout worden opgeslagen in de op de bij de aanvraag om vergunning behorende tekening van 30 januari 2001 aangegeven hal.

Ingevolge voorschrift 15.2.4 moet de opslag van ongeshredderd afvalhout los gestort en in stapels plaatsvinden. Deze stapels moeten wat betreft oppervlakte en ligging binnen de inrichting overeenkomen met de tekening die hoort bij de op 2 november 2000 ontvangen aanvraag om vergunning.

2.3. Anders dan verzoekster betoogt, acht de Voorzitter het aannemelijk dat op het buitenterrein van de inrichting in strijd met voorschrift 15.2.3 ook geshredderd afvalhout is opgeslagen. Niet in geschil is dat de voorschriften 13.5.1 en 15.2.4 zijn overtreden. Verweerder was derhalve bevoegd tot het opleggen van de bestreden lasten onder dwangsom.

2.4. Het geschil heeft betrekking op de door verweerder gestelde termijn gedurende welke verzoekster de lasten kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Deze begunstigingstermijn bedraagt vier weken na de verzenddatum van het bestreden besluit. Verzoekster betoogt dat deze termijn te kort is om de lasten uit te voeren, mede vanwege een brand die op 15 juni 2005 in de inrichting heeft plaatsgevonden. Volgens verzoekster kon het in de inrichting aanwezige sorteerzeefzand en afvalhout niet binnen de termijn worden afgevoerd. Zij verzoekt daarom om de begunstigingstermijn bij wijze van voorlopige voorziening te verlengen tot 31 december 2005.

2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat binnen de begunstigingstermijn aan de last kon worden voldaan. Volgens verweerder bestonden er voldoende mogelijkheden voor de afvoer van het sorteerzeefzand en het afvalhout. Bovendien is het afvoeren van al het afvalhout volgens verweerder niet noodzakelijk om aan de last te voldoen, nu de overtreding niet de aanwezige hoeveelheid afvalhout betreft, maar uitsluitend de wijze waarop dit afvalhout binnen de inrichting wordt opgeslagen. Voorts heeft verweerder bij het stellen van de termijn rekening gehouden met de planning die door verzoekster is aangegeven in haar ingediende zienswijze met betrekking tot het voornemen van verweerder om de lasten op te leggen.

2.6. De Voorzitter acht door verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat niet binnen de gestelde begunstigingstermijn aan de last kon worden voldaan, hetzij door afvoer van de diverse materialen, hetzij door deze conform de vergunningvoorschriften op te slaan. Daarbij overweegt de Voorzitter dat verweerder bij het stellen van de begunstigingstermijn is aangesloten bij hetgeen verzoekster in haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Voorts is niet aannemelijk geworden dat er geen andere mogelijkheden voor de afvoer van het sorteerzeefzand en het afvalhout voorhanden waren dan de mogelijkheden die verzoekster heeft beproefd. Evenmin is aannemelijk dat door de brand op 15 juni 2005 een overmachtsituatie is ontstaan, nu de overtredingen reeds voor die datum zijn geconstateerd.

De Voorzitter is derhalve van oordeel dat verweerder in redelijkheid een begunstigingstermijn van vier weken aan het bestreden besluit heeft kunnen verbinden.

2.7. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005

262-483.