Uitspraak 200508570/2


Volledige tekst

200508570/2.
Datum uitspraak: 17 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2005, kenmerk Wm/2004-144 VH/2005/2417, heeft verweerder aan verzoekster een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het verwerken van cacaobonen en andere cacaoproducten aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Ede, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 8 september 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 10 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, en ir. R. Hendrikx, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.H. Landeweerd, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Verzoekster verzoekt om schorsing van de vergunningvoorschriften 42 tot en met 54, die betrekking hebben op stofexplosiegevaar. Zij voert hierbij aan dat deze voorschriften regels bevatten ten aanzien van zaken die niet in de onderhavige vergunning behoren te worden geregeld, maar reeds zijn geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en dat er geen stofexplosiegevaar is voor de omgeving buiten de inrichting. Subsidiair voert zij aan dat eerst geïnventariseerd dient te worden of en in hoeverre er stofexplosiegevaar voor de omgeving buiten de inrichting bestaat alvorens voorschriften terzake aan de vergunning te verbinden.

2.4. De Voorzitter houdt er, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, rekening mee dat de vergunningvoorschriften 42 tot en met 54 in de bodemprocedure niet in stand zullen kunnen blijven. Teneinde het intreden van onomkeerbare gevolgen te voorkomen - de nodige maatregelen dienen anders te worden getroffen - en nu het milieuhygiënisch risico beperkt lijkt, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 30 augustus 2005, kenmerk Wm/2004-144 VH/2005/2417, voor zover het de vergunningvoorschriften 42 tot en met 54 betreft;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ede aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Ede aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2005

195-424.