Uitspraak 200501873/1


Volledige tekst

200501873/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 02/2878, 04/29 en 04/2966 van de rechtbank Arnhem van 19 januari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (hierna: het college) het Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland (hierna: het gebiedsplan) vastgesteld.

Bij uitspraak van 19 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door ir. B.J.M. Claessens, werkzaam bij de provincie Gelderland, zijn verschenen. De zaak is gezamenlijk behandeld met zaak no. 200501871/1.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluiten van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling SN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de Regeling SAN) vastgesteld.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN, voorzover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Regeling SN, voorzover thans van belang, worden natuurgebiedsplannen vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten.

In de Regeling SAN zijn voor beheersgebieden en beheersgebiedsplannen, en voor landschapsgebieden en landschapsgebiedsplannen, vergelijkbare bepalingen vastgesteld in de artikelen 10, eerste lid, 12 eerste lid, en 13, eerste lid.

2.1.1. In de toelichting bij de Regeling SN is vermeld dat deze regeling is gericht op gebieden waar de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden en van bos de primaire functie vormt. Voorzover het daarbij gaat om landbouwgronden, betreft het functiewijziging.

In de toelichting bij de Regeling SAN staat vermeld dat die ziet op de bevordering en ontwikkeling of het beheer van natuur, bos en landschap in gebieden waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat.

2.2. Het gebiedsplan voorziet zowel in de begrenzing van natuurgebieden in de zin van de Regeling SN, als in beheers- en landschapsgebieden in de zin van de Regeling SAN.

Appellant is beheerder van de agrarische gebieden Deelerheide (deelgebied 77) en Groenendaal (deelgebied 201). Die gebieden zijn in het gebiedsplan begrensd als 'nieuwe natuur'. Aan de deelgebieden zijn de natuurdoeltypen 'heischraal grasland in grote eenheid', 'droge heide in grote eenheid', 'arm droog bos in grote eenheid' en 'droge heideontginningslandschap' toegekend. Voor de deelgebieden 77 en 201 zijn subsidiepakketten uit de Regeling SN opengesteld, welke met voornoemde begrenzingen en de daaraan ten grondslag liggende natuurdoeltypen corresponderen.

2.3. Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn bezwaren tegen de begrenzingen van deelgebieden 188 en 296 geen bespreking behoeven.

2.3.1. Dat betoog faalt. Appellant is geen eigenaar of beheerder van gronden die zijn gelegen in de deelgebieden 188 en 296. Evenmin is sprake van een rechtsbetrekking op grond waarvan hij ten aanzien van die gronden anderszins aanspraak zou kunnen maken op voorzieningen ingevolge de Regeling SN of de Regeling SAN. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bezwaren van appellant, voorzover op deze deelgebieden betrekking hebbend, geen bespreking behoeven wegens gebrek aan belang. Voorzover appellant stelt dat hij mogelijk in de toekomst nog rechten kan doen gelden ten aanzien van deze gronden, moet dat betoog als gebaseerd op een toekomstige onzekere gebeurtenis worden gepasseerd.

2.4. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de vaststelling van het gebiedsplan planologische werking heeft en verschraling van de gronden zal bewerkstelligen.

2.4.1. Dat betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de uitvoering van het gebiedsplan plaatsvindt op basis van vrijwilligheid en dat de vaststelling van het gebiedsplan in planologisch opzicht geen gevolgen heeft voor de in dat gebied gelegen gronden, omdat door die vaststelling noch de bestemming van die gronden, noch het gebruik daarvan wordt gewijzigd. Tevens heeft de rechtbank terecht overwogen dat met het oog hierop moet worden aangenomen dat de vaststelling van het gebiedsplan op zichzelf geen concrete wijzigingen in gebruik en beheer van de gronden meebrengt. De door appellant gestelde planologische werking en verschraling van de gronden kunnen derhalve niet worden aangemerkt als gevolgen van de vaststelling van het gebiedsplan.

2.5. Appellant voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat de deelgebieden ten onrechte zijn begrensd als 'nieuwe natuur'. Appellant stelt dat de aan de deelgebieden 77 en 201 toegekende natuurdoeltypen met de daarbij behorende subsidiepakketten uit de Regeling SN geen, althans onvoldoende, (financiële) mogelijkheden bieden voor continuering van het bestaande agrarische gebruik van deze deelgebieden. Appellant stelt dat de deelgebieden ten onrechte niet begrensd zijn als 'agrarisch (natuur)beheer' en dat hij ten onrechte niet in aanmerking komt voor akkerpakketten uit de Regeling SAN.

2.5.1. Ook dat betoog faalt. Aan de onderhavige begrenzingen ligt het uitgangspunt ten grondslag dat op de Veluwe uitsluitend oude cultuurhistorisch waardevolle ontginningen voor akkerdoelstellingen in aanmerking komen. De Afdeling acht dat uitgangspunt niet onredelijk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de onderhavige deelgebieden, welke als relatief recente grootschalige ontginningen worden aangemerkt, gelet op dit uitgangspunt niet voor akkerdoelstellingen in aanmerking komen. Appellant komt derhalve niet voor de door hem gevraagde akkerpakketten uit de Regeling SAN in aanmerking.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot de toekenning van de gekozen natuurdoeltypen heeft kunnen besluiten of dat het college deze natuurdoeltypen op onjuiste gronden heeft toegekend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gekozen natuurdoeltypen voldoende geobjectiveerd zijn op grond van voormeld uitgangspunt en de ter plaatse reeds aanwezige natuurwaarden. Dat de gekozen natuurdoeltypen voor appellant in financieel opzicht minder gunstig zijn, maakt dat niet anders.

Voorzover appellant meent dat geen sprake is van natuurwaarden in de deelgebieden, moet hieraan voorbij worden gegaan, nu appellant dit op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een deskundigenrapport.

2.6. Appellant stelt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de vaststelling van het gebiedsplan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, nu het college bij de vaststelling van het gebiedsplan geen gevolg heeft gegeven aan de gedane toezegging dat slechts 40 tot 50 hectaren grond van de deelgebieden 77 en 201 als 'nieuwe natuur' begrensd zal worden en dat de resterende grond de aanduiding 'agrarisch (natuur)beheer' zal krijgen.

2.6.1. Het verslag van 18 december 2002 van het overleg tussen appellant en het college, noch het afsprakendocument van 18 mei 2004, noch de overige stukken bieden steun voor het oordeel dat namens het college zodanige toezeggingen zijn gedaan. Het gedane beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005

344.