Uitspraak 200409631/1


Volledige tekst

200409631/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2004 heeft de gemeenteraad van Wierden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 maart 2004, het bestemmingsplan "Westelijke randweg" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 oktober 2004, no. RWB/2004/954, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 26 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2004, en appellanten sub 2 bij brief van 26 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2004, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brieven van 7 en 13 december 2004.

Bij brief van 30 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 30 juni 2005 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2005, waar [een der appellanten sub 2] en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Wierden, vertegenwoordigd door ing. R.A.P. te Wierik, G. Vreugdenhil en A. Malloggi, ambtenaren van de gemeente, en J. Haverman van verkeersadviesbureau BVA te Zwolle, gehoord.
[appellant sub 1] is niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Procedurele aspecten

2.3. De beroepsgronden van [appellant sub 1], gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde -Al-" met de nadere aanduiding "retentievijver" en de in artikel 18, vijfde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid steunen niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d (oud), en 56, tweede lid (oud), gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid (oud), en 27, eerste en tweede lid (oud), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

2.3.1. [appellant sub 1] stelt dat zonder tijdige inspraak een ander tracé voor de Westelijke randweg is vastgesteld. [appellanten sub 2] stellen dat de inspraakreacties onjuist zijn weergegeven en dat derhalve in feite geen inspraak heeft plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 6a (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

De gemeenteraad van Wierden heeft een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening.

Niet gebleken is dat appellanten van deze regeling ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan gebruik hebben gemaakt.

Gelet hierop bestaat geen aanleiding om op de bezwaren van appellanten ter zake van de inspraak verder in te gaan.

2.3.2. [appellanten sub 2] stellen dat het plan in strijd met artikel 25 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vastgesteld omdat de vaststelling van het plan niet binnen de termijn van 4 maanden na de terinzagelegging van het ontwerpplan heeft plaatsgevonden.

Weliswaar staat vast dat de in artikel 25 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn is overschreden, doch uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan worden afgeleid dat de gemeenteraad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in de termijnoverschrijding, die blijkens de stukken verband hield met de procedure tot vaststelling van hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder, aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.

Het plan

2.4. Het plan voorziet in de aanleg van de zogenoemde Westelijke randweg van Wierden. De weg verbindt de Nijverdalsestraat en de Hexelseweg ten westen van de kern Wierden.

Het standpunt van appellanten

2.5. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel dat de aanleg van de weg mogelijk maakt.

2.5.1. Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat de modelberekeningen die aan het plandeel ten grondslag liggen, gebaseerd zijn op onjuiste uitgangspunten. Zo wordt ten onrechte rekening gehouden met de nieuwe woonwijk "Zenderink". Voorts acht zij het plandeel niet verenigbaar met de landschappelijke waarden van de gronden ten oosten van het beoogde tracé. [appellanten sub 2] stellen dat de noodzaak van de weg niet is aangetoond en ook niet bestaat. Naar hun stelling wordt de noodzaak niet getoetst aan kenbare normen en wordt het doel van het aanleggen van de weg niet bereikt. Bovendien loopt het plandeel ten onrechte vooruit op mogelijke toekomstige problemen en worden de effecten van de aansluiting van de reeds bestaande randweg ten zuiden van Wierden (N35/A35) op de N36 niet betrokken in het plan. [appellanten sub 2] wijzen op een alternatief via bestaande wegen. Ten slotte twijfelen zij aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Het bestreden besluit

2.6. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat het woon- en leefklimaat in de kern, mede door het doorgaande verkeer, zwaar wordt belast en dat de aanleg van de weg in het algemeen maatschappelijk belang is. Verweerder legt aan zijn standpunt voorts ten grondslag dat de aanleg van de weg is gebaseerd op het verkeersplan voor de kern Wierden (hierna: het verkeersplan) en dat de weg bijdraagt aan de verbetering van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid in de kern Wierden in zijn geheel.

Vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. Aan de gronden van het beoogde tracé van de weg is de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend. Ten oosten en ten noordwesten hiervan liggen gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde -Al-".

2.7.2. In het plan wordt verwezen naar de in 1994 door de gemeenteraad van Wierden vastgestelde "Structuurschets Wierden"(hierna: de structuurschets). Daarin is vermeld dat uit kentekenonderzoek naar voren is gekomen dat het uit verkeerstechnisch oogpunt noodzakelijk is te streven naar een nieuwe westelijke verbinding. Door de aanleg van de weg zal het industrieterrein ten noorden van Wierden beter bereikbaar zijn. In de structuurschets is voorts vermeld dat de weg een goede ontsluiting biedt voor de wijk "Het Loo" en voor de beoogde wijk "Zenderink".

In het verkeersplan is als doelstelling opgenomen dat het doorgaande verkeer zoveel mogelijk buiten de dorpskern moet worden gehouden. De aanleg van de weg en een aantal verkeersmaatregelen in de kern van Wierden moeten dit mogelijk maken, zo wordt in het verkeersplan gesteld. In dit verband is ter zitting nadrukkelijk naar voren gebracht dat aanvullende (verkeers)maatregelen in de kern zullen worden getroffen indien daartoe de noodzaak blijkt.

Ten behoeve van het verkeersplan is een aantal verkeersonderzoeken verricht door het Verkeersbureau BVA in Raalte waarbij gebruik is gemaakt van het softwarepakket Evaluatie Variante Wegen Structuren. Hierin wordt gesteld dat de geprognosticeerde verkeersintensiteit voor de weg in het jaar 2010 ongeveer 7.000 motorvoertuigen per etmaal bedraagt voor het noordelijke deel van de weg (8.250 in het jaar 2016) en ongeveer 11.000 motorvoertuigen per etmaal voor het zuidelijke deel van de weg (12.650 in het jaar 2016). De Provinciale Planologische Commissie (hierna: de PPC) heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanleg van de weg is gerechtvaardigd bij een minimale intensiteit van 7.000 motorvoertuigen per etmaal en dat deze ruimschoots wordt overschreden.

2.7.3. De kosten voor de aanleg van de weg zijn geraamd op ongeveer 5,7 miljoen euro. In de plantoelichting wordt gesteld dat 4,9 miljoen euro beschikbaar is en dat de meerkosten via de nota meerjarenbeleid worden bijgeraamd.

2.7.4. De gemeenteraad acht de weg noodzakelijk in verband met de ontoelaatbare verkeersdruk in de kern en de omliggende woongebieden. De weg voorziet -aldus de gemeenteraad- in een betere verkeersafwikkeling, het realiseren van een beter woon- en leefklimaat, het verbeteren van de bereikbaarheid van de bedrijventerreinen aan de noordzijde van de spoorlijn en het verhogen van de verkeersveiligheid.

2.7.5. De voornaamste bevindingen in het deskundigenbericht zijn de volgende.

De kern Wierden wordt grotendeels, behalve aan de noordwestzijde van Wierden, omgeven door doorgaande wegen. Verkeer dat vanaf de Hexelseweg in zuidelijke richting rijdt, beschikt na de aanleg van de weg over een betere verbinding dan de huidige Looweg, die niet geschikt is als belangrijke doorgaande route onder meer omdat het viaduct in de Looweg niet berekend is op zwaar en middelzwaar vrachtverkeer. Bij de prognoses is terecht rekening gehouden met de voorziene woonwijken "Zenderink" en "Zuidbroek". Indien gewacht zou worden tot de aansluiting van N35/A35 op de N36 is gerealiseerd, zou dit tot een grote vertraging van het plan leiden. De verbinding die de weg tot stand brengt biedt in de huidige situatie al voordelen, die bij de bouw van de nieuwe woonwijken groter worden. Het is evident dat bij het treffen van verkeersbelemmerende maatregelen in het centrum, de verkeersintensiteit in het centrum zal afnemen en de hoeveelheid verkeer op de weg zal toenemen.

De gemeente Wierden heeft de meerkosten bijgeraamd en zij komt voorts in aanmerking voor een subsidie van de Regio Twente van 0,5 miljoen euro.

Oordeel van de Afdeling

2.8. De gemeenteraad heeft in en rondom de kern Wierden een aantal concrete knelpunten gesignaleerd in het kader van de verkeersveiligheid, de verkeersafwikkeling en een goed woon- en leefklimaat. Verweerder kon zich dan ook op het standpunt stellen dat deze aspecten in en rondom de kern Wierden verbetering behoeven en dat de aanleg van de weg hieraan bijdraagt. Dit wordt bevestigd door de in 2.7.2. genoemde verkeersonderzoeken. Dat uit de prognoses van de verkeersonderzoeken blijkt dat niet voor elke straat in de kern de aanleg van de weg zal leiden tot een verlaging van de verkeersintensiteit, rechtvaardigt niet de conclusie dat de doelstellingen van het plan daarom niet worden gehaald. Verweerder heeft in redelijkheid de verbetering van de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling van de hele kern in aanmerking kunnen nemen bij zijn besluit.

Daarbij heeft verweerder voorts belang kunnen hechten aan de geprognosticeerde verkeersintensiteiten voor de weg en het standpunt van de PPC dat de aanleg van de weg gerechtvaardigd is bij een minimum aantal van 7.000 motorvoertuigen per etmaal.

Appellanten hebben niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de genoemde verkeersonderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Dat verweerder bij de verkeersonderzoeken rekening heeft gehouden met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Wierden, is niet onredelijk. Verweerder behoefde in de omstandigheid dat niet is gewacht op de aansluiting van de N35/A35 op de N36 geen reden te zien goedkeuring aan het plandeel te onthouden. Hierbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat volgens het deskundigenbericht ook zonder de beoogde aansluiting de weg positieve effecten zal hebben op de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling. Gelet op het vorengaande heeft verweerder in redelijkheid van de noodzaak voor de aanleg van de weg kunnen uitgaan.

2.9. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.10. De aanleg van de weg is, anders dan [appellant sub 1] stelt, niet onverenigbaar met het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde -Al-" dat betrekking heeft op de gronden ten oosten van het tracé van de weg. De term landschappelijke waarde verwijst ingevolge artikel 1, lid u, van de planvoorschriften, naar de waarneembare verschijningsvorm van het gebied. Hoewel de aanleg van de weg over de es deze enigszins aantast, behoefde verweerder hieraan, gezien het belang dat met de aanleg van de weg wordt gediend, in redelijkheid geen overwegende betekenis toe te kennen.

2.11. Gelet op 2.7.3. en 2.7.5. heeft verweerder mogen oordelen dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor de aanleg van de weg.

2.12. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

De beroepen, voorzover ontvankelijk, zijn ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde -Al-" met de nadere aanduiding "retentievijver" en artikel 18, vijfde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige en het beroep van [appellanten sub 2] geheel ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005

177-461.