Uitspraak 200502048/1


Volledige tekst

200502048/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. 04/451 en 04/572 van de rechtbank Groningen van 31 januari 2005 in de gedingen tussen:

appellant en [wederpartij], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Vlagtwedde,

en

het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde (hierna: het college) vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een scoutinggebouw aan de Havenstraat 2a te Ter Apel.

Bij besluit van 27 april 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 31 januari 2005, verzonden op 1 februari 2005, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 27 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 2 augustus 2005 heeft appellant een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2005, waar appellant met kennisgeving afwezig was, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Feringa en K. Gringhuis, beiden ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet als belanghebbende bij het besluit van 30 maart 2004 kan worden aangemerkt.

2.2.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 september 2001 in zaak no. 200005787/1 (AB 2002, 172) dient een persoon om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij, ondanks de aanwezige begroeiing, vanuit zijn woning zicht heeft op de bouwlocatie. Voorts is appellant - in aanmerking genomen dat de afstand van zijn woning tot de uitbreiding 175 meter bedraagt - niet in zodanig directe nabijheid woonachtig dat hij op die grond als een belanghebbende omwonende kan worden beschouwd. Gezien vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, treft het betoog van appellant, dat de uitbreiding van het scoutinggebouw een dermate grote wijziging van de ruimtelijke uitstraling ten gevolge heeft dat hij op grond daarvan als belanghebbende moet worden aangemerkt, wat daar ook van zij, evenmin doel. Anders dan appellant aanvoert, verkeert hij in dit opzicht niet in gelijke omstandigheden als [belanghebbende] wiens bezwaar wel ontvankelijk is verklaard, aangezien diens woning op geringere afstand van de bouwlocatie is gelegen dan de woning van appellant.

De rechtbank is, gezien het vorenstaande, terecht tot het oordeel gekomen dat het college het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling komt derhalve niet toe aan een bespreking van hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

17-488.