Uitspraak 200501060/1


Volledige tekst

200501060/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. WET 04/507-FRC van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij brief van 15 november 2002 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) aan appellant medegedeeld dat hij een in het justitieel documentatiesysteem ten name van appellant geregistreerde sepotcode niet zal wijzigen van 02 in 01.

Bij besluit van 16 februari 2004 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 12 januari 2005, waarvan het proces-verbaal op 25 januari 2005 is verzonden, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen de brief van 15 november 2002 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van dat besluit. Dit proces-verbaal is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 1 juni 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2005, waar appellant in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R. Pitstra, werkzaam bij de Centrale Justitiële Documentatie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het - op 1 april 2004 vervallen - Besluit registratie justitiële gegevens (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, registreert de justitiële documentatiedienst de door de officier van justitie in behandeling genomen zaken tegen iedere natuurlijke persoon, aangemerkt als verdacht van enig feit, waarvan een rechtbank kennis neemt.

Ingevolge artikel 5, voor zover thans van belang, registreert de justitiële documentatiedienst de in artikel 2 bedoelde gegevens in de bij de dienst te houden algemene documentatieregisters.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, worden de ingevolge het Besluit geregistreerde gegevens uit de justitiële documentatie verwijderd, zodra komt vast te staan dat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid worden de ingevolge het Besluit geregistreerde gegevens uit de justitiële documentatie na verloop van twintig jaar verwijderd.

2.2. Ambtshalve dient te worden beoordeeld of de rechtbank de in de brief van 15 november 2002 vervatte mededeling dat de sepotcode niet wordt gewijzigd terecht niet als besluit, als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, heeft aangemerkt.

2.2.1. Appellant is verdachte geweest van overtreding van de artikelen 242 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is op de voet van het bepaalde bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 5, van het Besluit, geregistreerd in de algemene documentatieregisters.

Ingevolge artikel 7, eerste en tweede lid, van het Besluit brengt sepotcode 02 met zich dat de terzake geregistreerde gegevens uit de justitiële documentatie na verloop van twintig jaar worden verwijderd, terwijl wijziging van sepotcode 02 in sepotcode 01 met zich brengt dat de desbetreffende gegevens direct worden verwijderd. Derhalve is de wijziging van de sepotcode op enig rechtsgevolg gericht en is de in de brief van 15 november 2002 vermelde weigering om dat te doen een voor bezwaar vatbaar besluit.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant tegen het besluit van 16 februari 2004 beoordelen aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgrond.

2.4. Appellant betoogt dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en de Minister de sepotcode daarom ten onrechte niet heeft gewijzigd.

2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Tot het sepot is niet besloten, omdat appellant ten onrechte als verdachte is aangemerkt, maar, zoals de officier van justitie bij brief van 28 maart 1996 aan appellant heeft verklaard, wegens het ontbreken van voldoende bewijs. De Minister heeft zich in het besluit van 16 februari 2004 dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de justitiële documentatiedienst de zaak terecht op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit heeft geregistreerd.

2.5. Het beroep van appellant is ongegrond.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2005 in zaak no. WET 04/507-FRC;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

91-450.