Uitspraak 200501074/1


Volledige tekst

200501074/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/603 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 22 december 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van de realisering van een landgoed aan de Oudendijk 73 te Oud Gastel, gemeente Halderberge, te weigeren.

Bij besluit van 27 januari 2004 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op 23 december 2004, heeft de rechtbank 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans en ing. C.C.P.M. Maat-Van Gastel, ambtenaren van de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is verschenen [partij].

2 Overwegingen

2.1. Het project ten behoeve waarvan de verklaring van geen bezwaar is aangevraagd betreft de realisering van een landgoed op een acht hectare groot agrarisch perceel gesitueerd aan de westzijde van de Oudendijk te Oud Gastel, gemeente Halderberge. Ter realisatie van dit landgoed dient vijf hectare bos, twee hectare bloemenweide en een grote natuurvijver te worden aangelegd. De bestaande woning zal worden gehandhaafd en er wordt geen additionele bebouwing opgericht.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, Halderberge West" rust op het desbetreffende perceel de hoofdbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke/cultuurhistorische en/of abiotische waarden" met de differentiatie "Landschappelijk open gebied". Deze bestemming staat aan het realiseren van het landgoed in de weg.

2.3. Het college hanteert bij zijn beoordeling van de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar het provinciale beleid zoals dat is verwoord in het Streekplan van de provincie Noord-Brabant van 2002 "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan). In het streekplan is het betreffende perceel aangeduid als "Openheid". In het streekplan is ten aanzien van gronden met deze aanduiding bepaald dat het college op het provinciale schaalniveau schaaluitersten in het landschap zoveel mogelijk wil behouden. Daartoe streeft het college naar de instandhouding van de openheid in de zee- en rivierkleigebieden. De rechtbank heeft dit beleid terecht niet onredelijk geacht.

2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het streekplan hem de mogelijkheid biedt tot enige beleidsvrijheid bij invulling van het bestemmingsplan of een zelfstandige projectprocedure en stelt dat de rechtbank hier ten onrechte geen aandacht aan heeft besteed binnen de marginale toetsing.

2.4.1. Het te realiseren landgoed is zowel in strijd met de aanduiding uit het streekplan als met de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan. Vast staat dat in het betrokken gebied na de realisatie van het landgoed het open karakter met name door het geprojecteerde bos deels verloren zal gaan en dat de schaaluitersten worden verkleind door het half-open karakter van het te realiseren landgoed. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit in strijd is met het streekplan. Gelet op de aard en omvang van het project en de ligging in het gebied heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in dit geval geen ruimte is voor appellant om af te wijken van het streekplan. Het betoog kan dan ook niet slagen.

2.5. Appellants betoog dat er sprake is van een gewijzigd inzicht zijnerzijds met betrekking tot de graad van openheid van het gebied, kan eveneens geen doel treffen. Nu het streekplan geen ruimte biedt voor de verlening van de door appellant aangevraagde verklaring van geen bezwaar stond het aan het college niet vrij van het streekplan af te wijken zonder de daarvoor in het plan voorgeschreven afwijkingprocedure te volgen. Het college heeft in het gewijzigde inzicht van appellant geen aanleiding hoeven te vinden om niet aan het beleid zoals neergelegd in het streekplan vast te houden.

2.6. Appellant betoogt tot slot dat er sprake is van een voortschrijdend inzicht van het college gezien het bepaalde in het gebiedsplan Brabantse Delta (hierna : het gebiedsplan), door het college vastgesteld op 28 juli 2005. Dit gebiedsplan was ten tijde van de beslissing op bezwaar nog niet in werking getreden. Voorts heeft in het gebiedsplan het desbetreffende perceel ook de aanduiding grondgebonden landbouw-open landschap verkregen. Met betrekking tot deze aanduiding is in het gebiedsplan vermeld dat het behoud en versterking van het open landschap een belangrijke randvoorwaarde is voor het gebied. Voorts is erin aangegeven dat ten aanzien van landgoederen door het college terughoudendheid wordt betracht in primaire landbouwgebieden. Gezien het vorenstaande is er ook in zoverre geen sprake van een gewijzigd inzicht van het college. Appellants betoog kan dan ook geen doel treffen.

2.7. Het college heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het privé-belang dat gediend is met de realisering van het landgoed niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt welke afwijking van het in het streekplan neergelegde beleid tot behoud van de openheid van het gebied rechtvaardigt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

328-503.