Uitspraak 200507680/2


Volledige tekst

200507680/2.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nuth het verzoek van verzoeker om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot het dierenhotel gelegen aan de Hunnecum 9 te Nuth (hierna: de inrichting) afgewezen.

Bij besluit van 3 augustus 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder beslist op het hiertegen door verzoeker gemaakte bezwaar.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 31 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2005, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.C. Grootjans en ing. L.M.N. van den Akker, ambtenaren van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker heeft ter zitting de grond betreffende de bevoegdheid van verweerder om te beslissen op het door hem gemaakte bezwaar ingetrokken.

2.3. Verzoeker stelt - kort weergegeven - dat verweerder niet is tegemoet gekomen aan zijn verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de onderhavige inrichting. Hij voert hiertoe onder meer aan dat de geluidoverlast die hij van de inrichting ondervindt, voortduurt.

2.4. De vraag hoe de gedeeltelijke gegrond verklaring van het bezwaar van verzoeker moet worden geduid, zal in het kader van de behandeling van het beroep kunnen worden beantwoord.

2.5. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de voorschriften A 2.1 en A 2.2 van de vergunning van 5 december 1995, waarin grenswaarden zijn opgenomen voor het equivalente geluidniveau en het piekgeluidniveau, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.6. De Voorzitter stelt allereerst vast dat verweerder geen besluit strekkende tot handhaving van de voorschriften A 2.1 en A 2.2 heeft genomen. Ter zitting is evenwel gebleken dat verzoeker reeds geruime tijd geluidoverlast ondervindt van de onderhavige inrichting. Uit het door verweerder op 19 en 21 juli 2005 ter plaatse van de onderhavige inrichting uitgevoerde akoestisch onderzoek volgt dat de in voorschrift A 2.1 opgenomen grenswaarde voor het equivalente geluidniveau in de dagperiode in zowel drukke perioden (vakantieperioden) als tijdens rustige perioden met respectievelijk 20,6 dB(A) en 14,6 dB(A) wordt overschreden. Voorts blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de in voorschrift A 2.2 opgenomen grenswaarden voor het piekgeluidniveau worden overschreden. Gelet op de stukken en het ter zitting verhandelde acht de Voorzitter aannemelijk dat de overtreding van de geluidvoorschriften samenhangt met de naleving van de aan de vergunning van 1995 verbonden voorschriften inzake onder meer de uitlooptijden en het maximaal aantal honden dat gelijktijdig mag worden uitgelaten alsmede met de situering van de dierenverblijven en de uitloopweiden en de wijze waarop de dierenverblijven zijn uitgevoerd.

Gelet op het vorenstaande en nu van bijzondere omstandigheden om niet direct tot handhaving over te gaan, niet is gebleken, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein van 3 augustus 2005;

II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 700,13 (zegge: zevenhonderd euro en dertien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005

374.