Uitspraak 200501015/1


Volledige tekst

200501015/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/339 van de rechtbank Middelburg van 30 december 2004 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Vlissingen

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2003 heeft appellant aan [vergunninghouder] een bouwvergunning en vrijstelling verleend ten behoeve van de uitbreiding van de woning met een kap aan de [locatie] te Vlissingen.

Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is [vergunninghouder] in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.

Op 28 februari 2005 is een reactie van [vergunninghouder] ontvangen.

[wederpartij] heeft bij brief van 1 maart 2005 van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus en W. Vael, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen. [wederpartij] is in persoon verschenen, bijgestaan door G.B.E.M. Horstink. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, daar gehoord.

Ter zitting is gebleken dat het college bij besluit van 2 maart 2005, kenmerk 2409, het bezwaar opnieuw ongegrond heeft verklaard en besloten heeft de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning en vrijstelling van 9 december 2003 in stand te laten.

Tegen dit besluit heeft [wederpartij] bij brief van 7 april 2005, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven de behandeling van het beroep tegen het besluit van 2 maart 2005 bij het hoger beroep te betrekken. Het beroepschrift is vervolgens door de rechtbank op 28 september 2005 ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het uitbreiden van de woning met een kap aan de [locatie] in strijd is met artikel 16 van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad". Om dit bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.

Evenmin is in geschil dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het algemene belang in het kader van een vrijstellingsprocedure geen betekenis kan toekomen en dat hij ten onrechte een ondergeschikt belang heeft toegekend aan de beroepsuitoefening van [wederpartij]].

Het betoog slaagt. Bij de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO komt appellant, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan appellant is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toe. In beginsel moeten bij de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, mag appellant dan ook het algemene belang, zoals in het onderhavige geval de stedenbouwkundige structuur, betrekken bij zijn beslissing tot verlening van vrijstelling en in dat kader gewicht toekennen aan de verbetering van het straatbeeld die met het bouwplan wordt gediend.

Naast het belang van de aanvrager bij uitbreiding van zijn woning dient appellant ook de beroepsuitoefening van [wederpartij]] bij zijn belangenafweging te betrekken. Ter zitting heeft [wederpartij]] verklaard dat hij belang heeft bij het behoud van uitzicht op de Westerschelde en een molen. [wederpartij]] kan echter, anders dan hij heeft aangevoerd, geen aanspraak maken op het behoud van vrij uitzicht. Daarnaast wordt de zonlichttoetreding in de zolderverdieping van [wederpartij]] blijkens de bezonningsdiagrammen van 22 november 2003 slechts in geringe mate verminderd, zodat niet aannemelijk is geworden dat deze verdieping niet meer als atelier kan worden gebruikt.

Het college heeft derhalve in redelijkheid kunnen besluiten geen doorslaggevend gewicht aan het belang van de beroepsuitoefening van [wederpartij]] toe te kennen en in redelijkheid de gevraagde vrijstelling kunnen verlenen.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij]] ongegrond verklaren.

2.4. Het college heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij besluit van 2 maart 2005, opnieuw op het bezwaar van [wederpartij]] beslist. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan dat besluit, dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 december 2004, Awb 04/339;

III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij]] tegen het besluit van het college van 30 maart 2004, kenmerk GG/ow 289, ingestelde beroep ongegrond.

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen van 2 maart 2005, kenmerk 2409.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

328-499.