Uitspraak 200500831/1


Volledige tekst

200500831/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Roermond,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/575 van de rechtbank Roermond van 1 december 2004 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te [plaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: appellant) vrijstelling voor de duur van twee jaren verleend ten behoeve van een tijdelijke dagopvang in een gedeelte van het pand Schipperswal 36 te Roermond (hierna: het pand).

Bij besluit van 30 maart 2004 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 december 2004, verzonden op 15 december 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 16 maart 2005 heeft de [wederpartij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door E.H.J. Pietermans en R.A.M. van Oosterhout, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) luidt:

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) luidt:

Vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet wordt slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.

2.2. Vast staat dat het gebruik van het pand ten behoeve van een tijdelijke dagopvang van dak- en thuislozen, verslaafden en ex-psychiatrische patiënten, niet in overeenstemming is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Daalakker Mijnheerkes". Ten einde dit gebruik niettemin mogelijk te maken heeft appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO verleend voor de periode van twee jaren.

2.3. Voorop moet worden gesteld dat uit de tekst van artikel 17 van de WRO en de toelichting daarop blijkt dat de hier gegeven vrijstellingsmogelijkheid, waardoor zonder tussenkomst van gedeputeerde staten kan worden afgeweken van een geldend bestemmingsplan, slechts kan worden gebruikt in gevallen waarin het gaat om een als tijdelijk beoogde afwijking van dat bestemmingsplan. Ten einde overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van het Bro te kunnen aannemen dat een bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven, dienen er concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn die daarvoor aanknopingspunten bieden. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk.

2.4. De Afdeling begrijpt het oordeel van de rechtbank aldus, dat er aanknopingspunten zijn voor de tijdelijkheid van de verleende vrijstelling, te weten de intentie van appellant om gedurende de periode waarin gezocht wordt naar een definitieve locatie voor de opvang de in geding zijnde locatie als noodopvang zal worden gebruikt, maar dat de tijdelijkheid van de vrijstelling niet door concrete, objectieve gegevens wordt ondersteund.

2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, aangezien ter zitting bij de rechtbank is aangegeven dat in 2005 een plan van aanpak gepresenteerd wordt voor de definitieve locatiekeuze en het pand slechts tijdelijk gehuurd wordt, er voldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn om de tijdelijkheid van de vrijstelling aan te nemen.

Het betoog faalt. Ten tijde van de beslissing op bezwaar was nog geen sprake van een plan van aanpak voor de definitieve locatiekeuze. Ook de huurovereenkomst biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting dat sprake is van een tijdelijkheid, omdat deze overeenkomst de mogelijkheid bevat om de periode van de huur te verlengen.

Het besluit van de gemeenteraad van 27 november 2003, dat het pand tot uiterlijk 1 mei 2004 zal worden ingericht als noodvoorziening voor de dagopvang en de opdracht aan het college om met onmiddellijke ingang te starten met een inventarisatie van de huisvesting van omstreden voorzieningen, biedt evenmin voldoende waarborg dat het gebruik van het pand als opvang tijdelijk zal zijn, aangezien geen termijn is opgenomen waarbinnen een definitieve locatie dient te zijn gevonden.

Derhalve zijn onvoldoende objectieve gegevens voorhanden om aan te nemen dat het gebruik van het pand niet langer dan vijf jaren, met inbegrip van de mogelijkheid van verlenging van de vrijstelling met drie jaren, ter plaatse zal worden voortgezet.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

328-499.