Uitspraak 200504209/3


Volledige tekst

200504209/3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de stichting "Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN)", gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan "Tweede herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 april 2005, kenmerk 2004-48270, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 6 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 8 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door A.R. Kuyper, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft.

2.3. Het plan heeft tot doel het tracégedeelte vanaf de Prins Hendrikkade tot de Dam en vanaf het Spui tot de Singelgracht, dat ligt binnen het gebied van het beschermde stadsgezicht, bescherming te geven als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988. Het plan voorziet daartoe uitsluitend in een aanvulling van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" met een zestal artikelgedeelten waarin nadere eisen- en vrijstellingsregelingen zijn opgenomen in het belang en behoud van het beschermde stadsgezicht.

2.4. Verzoekster voert samengevat ter motivering van haar verzoek bezwaren aan tegen de aanleg van de Noord-Zuidlijn als zodanig, de onvoldoende bescherming van het historische stadsgezicht en het niet meer van toepassing zijn van het geldende bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" alsmede de eerste herziening van laatstgenoemd plan.

2.5. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorliggende plan door middel van een aantal aanvullende artikelen en in lijn met een uitspraak van de rechtbank Amsterdam voorziet in mogelijke leemten met betrekking tot het beschermde stadsgezicht. Tevens wijst de gemeenteraad erop dat in twee andere bestemmingsplannen met betrekking tot delen van de Noord-Zuidlijn eveneens een vergelijkbare beschermende regeling is opgenomen.

2.6. Verweerder heeft geen reden gezien de voorschriften in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft deze goedgekeurd.

2.7. De Voorzitter heeft de brief van verzoekster van 8 september 2005 als een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening aangemerkt gelet op de omstandigheid dat de oproep voor de zitting in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Voorzitter van 12 september 2005, zaak no. 200504209/2, niet naar het door verzoekster aangegeven adres was gezonden.

2.7.1. Op het eerdere verzoek van verzoekster van 6 juli 2005 om het treffen van een voorlopige voorziening is afwijzend beslist bij de hiervoor bedoelde uitspraak van de Voorzitter van 12 september 2005. In die uitspraak heeft de Voorzitter het volgende overwogen:

"Verzoeksters sub 1 en sub 2 hebben niet aannemelijk gemaakt dat de inwerkingtreding van de voorliggende bepalingen zal leiden tot nadelige ontwikkelingen voor het behoud van het beschermd stadgezicht. In aanmerking genomen de vele bouwwerkzaamheden die ter uitvoering van het in rechte onaantastbare bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" reeds plaatsvinden is er belang bij een spoedige inwerkingtreding van de betrokken artikelen. Wat betreft het aangevoerde voor het overige stelt de Voorzitter vast dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn is vastgelegd in de reeds in werking getreden bestemmingsplannen.

In hetgeen verzoeksters sub 1 en sub 2 overigens nog hebben aangevoerd ziet de Voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.".

2.7.2. In het thans aan de orde zijnde nieuwe verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, dat grotendeels op dezelfde gronden berust als het eerste verzoek, noch in het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter aanleiding nu tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 12 september 2005, zaak no. 200504209/2, is verwoord. Gelet hierop komt het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005

371.