Uitspraak 200501733/1


Volledige tekst

200501733/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Montferland,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/730 WOW44 van de rechtbank Zutphen van 18 januari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergh,
thans het college van burgemeester en wethouders van Montferland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergh (hierna: het college) vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met carport op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aan [belanghebbende].

Bij besluit van 3 december 2003 heeft het college het verzoek van appellant om toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van de bouwwerkzaamheden op het perceel afgewezen.

Bij besluit van 27 april 2004 heeft het college het tegen het besluit van 26 augustus 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het tegen het besluit van 3 december 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 januari 2005, verzonden op 21 januari 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brieven van 7 april 2005 en 20 juli 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M. Alta, advocaat te Drachten, en het college, vertegenwoordigd door M.H.J. Reintjes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 23 maart 1995 heeft de raad van de toenmalige gemeente Bergh het bestemmingsplan "De Vaanhorst" vastgesteld.

Gedeputeerde staten hebben bij besluit van 6 november 1995, voor zover hier van belang, goedkeuring onthouden aan de bestemming "Woondoeleinden" in dit bestemmingsplan voor zover gelegen binnen een afstand van 160 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel op het adres [locatie a], een en ander zoals met rode omlijning op de plankaart is weergegeven.

Op de gronden waaraan gedeputeerde staten goedkeuring hebben onthouden, rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de bestemming "Agrarisch gebied" met nadere aanduiding "tuinen".

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bezwaar tegen de bouwvergunning van 26 augustus 2003 ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het betoog faalt. Dat appellant onmiddellijk bezwaar heeft gemaakt nadat hij geconstateerd had dat werd gebouwd met overschrijding van de bestemmingsgrens, levert geen grond voor verschoonbaarheid op, reeds omdat deze overschrijding niet bij het besluit van 26 augustus 2003 is vergund.

2.3. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college handhavend had moeten optreden, nu de woning in afwijking van de bouwvergunning van 26 augustus 2003 deels is opgericht binnen het gebied dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" bestemd is als "Agrarisch gebied" met nadere aanduiding "tuinen".

Vast staat dat het voorliggende bouwplan niet geheel is gesitueerd binnen de bestemming "Woondoeleinden", zoals neergelegd in het bestemmingsplan "De Vaanhorst", maar dat maximaal 47 centimeter van het bouwplan ligt in het gebied waarop ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de bestemming "Agrarisch gebied" met nadere aanduiding "tuinen" rust.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Niet in geschil is dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De rechtbank heeft echter op goede gronden geoordeeld dat het college gelet op de omstandigheden zoals die zich in het onderhavige geval voordoen terecht heeft geconcludeerd dat het treffen van handhavingsmaatregelen zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. De door gedeputeerde staten bij besluit van 6 november 1995 vastgestelde afstand van 160 meter strekte ertoe appellant enige ruimte te geven zijn agrarisch bedrijf uit te breiden. Dat ruimte door de geringe overschrijding 159,53 meter in plaats van 160 meter bedraagt, doet geen wezenlijke afbreuk aan de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellant. Ook overigens is niet gebleken dat appellant belang heeft bij het dusdanig strikt handhaven van de afstand van 160 meter. Het betoog faalt derhalve.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005

17-499.