Uitspraak 200507713/1


Volledige tekst

200507713/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2005, kenmerk BM/3868, heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd ter zake van het zonder milieuvergunning oprichten en in werking hebben van een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 september 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 september 2005, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door A. Menhart, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. H.B.J. Berntzen en M.L.C. Laureij, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat verzoeker als gevolg van het houden van dieren een inrichting drijft als bedoeld in categorie 8 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Besluit). Nu hiervoor geen vergunning is verleend, is hij van mening dat verzoeker in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer handelt.

2.2. Verzoeker voert aan dat op zijn perceel geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden en dat door hem geen inrichting wordt gedreven waarvoor een milieuvergunning nodig is. Volgens verzoeker heeft verweerder zich in het bestreden besluit uitsluitend gebaseerd op gegevens die door verzoeker zijn overlegd in het kader van een ingetrokken aanvraag om een milieuvergunning en heeft verweerder ten onrechte nagelaten een controle ter plaatse uit te voeren. Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft aangegeven bij hoeveel dieren er geen sprake meer is van een vergunningplichtige inrichting. Daarnaast stelt verzoeker dat er sprake is van rechtsongelijkheid en strijd met het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel. Tot slot voert verzoeker aan dat de hoogte van de opgelegde dwangsom niet in verhouding staat tot de daarmee te dienen belangen.

2.2.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn op het perceel van verzoeker aan de [locatie] te [plaats] onder meer 20 vleerhonden, 10 bakken met kleine knaagdieren, 10 tot 12 valkparkieten, 5 kanaries, 5 dwergvossen, 2 caracara's, 2 Australische eksters en enkele terraria met hagedissen, slangen en kikkers aanwezig. Niet gebleken is van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie of van bedrijfsmatige commerciële activiteiten. Gelet echter op het aantal gehouden dieren en de wijze waarop deze dieren zijn gehuisvest, waardoor een zekere continuïteit bestaat van de verrichte activiteiten, is de Voorzitter van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is die, gezien categorie 8.1 van bijlage I bij het Besluit, moet worden aangemerkt als een vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer wordt gehandeld. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen reden op dit punt een voorlopige voorziening te treffen.

2.2.2. Wat betreft de hoogte van de bij het bestreden besluit opgelegde dwangsom heeft verweerder ter zitting aangegeven dat deze is gebaseerd op de huurprijs van een schuur van een omvang die benodigd zou zijn om het aantal dieren dat op het perceel van verzoeker aanwezig is te huisvesten. Deze huurprijs is door verweerder vervolgens vermenigvuldigd met een factor 2 om de dwangsom voldoende effect te laten ressorteren.

De Voorzitter overweegt dat het opleggen van een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor haar geldende regels. Om dit doel te bereiken kan voor het bepalen van de hoogte van het bedrag rekening worden gehouden met het financiële voordeel dat de overtreder kan verwachten bij het niet naleven van de geldende regels. Het bedrag van € 15.000,00 ineens indien verzoeker niet voldoet aan de opgelegde last komt de Voorzitter onevenredig hoog voor. Naar het oordeel van de Voorzitter staat de hoogte van de dwangsom dan ook niet in een juiste verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 25 juli 2005, kenmerk BM/3868, voorzover het de hoogte van de dwangsom betreft;

II. treft de voorlopige voorziening dat het bedrag van de dwangsom voor de overtreding dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer het aantal en soort dieren in de inrichting gelegen aan de [locatie] te [plaats] worden gehouden welke zijn genoemd op de lijst van 17 mei 2005, met uitzondering van de hond en de kat, wordt gesteld op € 500,00 per week met een maximum van € 2.500,00;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,22 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro en tweeëntwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Geldermalsen aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Geldermalsen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2005

312-443.