Uitspraak 200502738/1


Volledige tekst

200502738/1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2297 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 februari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgermeester en wethouders van Sint-Michielsgestel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2004 heeft het college van burgermeester en wethouders van Sint-Michielsgestel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het rooien van vier knotleilinden, waaraan de voorwaarde is verbonden dat de vergunning komt te vervallen indien binnen één jaar na dagtekening daarvan geen gebruik is gemaakt en waaraan tevens de bijzondere voorwaarde is verbonden dat appellant binnen één jaar een herplant dient uit te voeren, bestaande uit vier knotleilinden die, tenzij nadere voorschriften worden gegeven, op dezelfde afstand tot de openbare weg worden geplaatst als de gerooide bomen.

Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 februari 2005, verzonden op 16 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 20 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door ir. J.L.N. Klink, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Exterkate, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het geding is beperkt tot het deel van het aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juni 2004 geheel in stand blijven.

2.2. Ingevolge artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de APV), voorzover hier van belang, kan aan een krachtens deze verordening verleende vergunning voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

Ingevolge artikel 4.5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV wordt in deze afdeling verstaan onder houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

Ingevolge artikel 4.5.2. van de APV, voorzover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

Ingevolge artikel 4.5.5. van de APV kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2.2.1. Bij besluit van 23 januari 1996, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 februari 2000, heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel de "Beleidslijn voor het vellen van houtopstand (kapvergunning) artikel 4.5.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening" (hierna: de Beleidslijn) vastgesteld.

Volgens het bepaalde onder E van de Beleidslijn kunnen aan een kapvergunning voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden hebben betrekking op het treffen van voorzieningen, die in het belang van de veiligheid noodzakelijk zijn. Daarnaast kan, voorzover hier van belang, aan de vergunning de voorwaarde worden verbonden dat de vergunninghouder een herplantplicht heeft, waaronder wordt verstaan dat de verplichting wordt opgelegd een nieuwe boom te planten ter vervanging van hetgeen gerooid is of gaat worden. Die verplichting wordt met name opgelegd, als de boom, waarvoor een kapvergunning wordt aangevraagd, zodanig waardevol is of van een zodanig sierend belang is voor de straat of de buurt, dat vervanging noodzakelijk wordt geoordeeld.

2.3. Het hoger beroep richt zich allereerst tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid de hiervoor omschreven voorwaarden aan de kapvergunning heeft kunnen verbinden. Appellant heeft er daarbij met name op gewezen dat herplant van jonge, en dus lagere, bomen de lichttoetreding in zijn woonkamer zal belemmeren.

2.3.1. Nu de vier knotleilinden op de kaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan expliciet staan aangegeven als "waardevolle boombeplanting", heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van bomen die zodanig waardevol zijn voor de straat of de buurt dat vervanging noodzakelijk is.

Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat indien de bomen in één keer gekapt worden en vervolgens herplant plaatsvindt, de nieuwe bomen zullen zorgen voor een uniforme uitstraling voor wat betreft leeftijd en groeiwijze en dat, gelet op de kwetsbaarheid van jonge bomen, de kans bestaat dat de nieuwe aanplant wordt beschadigd als de bomen één voor één gekapt worden.

Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die aan de toepassing van de Beleidslijn in de weg zouden staan. In dit verband is van belang dat appellant bij het bepalen van de grootte van de nieuw te planten bomen, in zeker opzicht kan beïnvloeden in welke mate hij hinder zal ondervinden van verminderde lichttoetreding.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid de door appellant bestreden voorwaarden aan de kapvergunning heeft kunnen verbinden.

2.4. Het betoog van appellant voorzover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, hoewel de knotleilinden die aan de Stokhoekstraat 6 stonden en door de gemeente zijn gekapt zonder dat daarbij een herplantplicht is opgelegd, geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu het in dat geval een andere situatie betreft, faalt evenzeer. Die knotleilinden stonden, in tegenstelling tot de knotleilinden op het perceel van appellant, niet als waardevolle boombeplanting op de bestemmingsplankaart aangegeven, zodat, bij gebreke van andere gegevens die op het tegendeel zouden wijzen, niet met vrucht kan worden gesteld dat deze bomen zodanig waardevol zijn of van een zodanig sierend belang voor de straat of de buurt, dat vervanging noodzakelijk moest worden geoordeeld. Van gelijke gevallen die gelijk dienen te worden behandeld is derhalve geen sprake.

2.5. Eerst ter zitting heeft appellant voorts betoogd dat hij op de grond aan de overzijde van de weg reeds omvangrijke laanbeplanting heeft aangebracht, zodat dit betoog wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dient te worden gelaten. Voorzover appellant naar aanleiding van een onlangs in zijn straat gesprongen waterleiding heeft betoogd dat er in de loop der jaren de nodige kabels en leidingen zijn gelegd in de buurt van de bomen en hij daardoor problemen verwacht bij het weghalen van de wortelstronken alvorens op dezelfde plaats de herplant uit te voeren, geldt het voorgaande evenzeer. Ter zitting is namens het college overigens in dit verband toegezegd dat het bereid is samen met appellant naar een oplossing te zoeken indien het herplanten van bomen op precies dezelfde plaats als gevolg van aanwezige wortels tot problemen zou leiden.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2005

164-465.