Uitspraak 200409392/1


Volledige tekst

200409392/1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. WOB 04/559 van de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) appellant naar aanleiding van zijn verzoek ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), een aantal financiële gegevens verstrekt en daarnaast medegedeeld dat een verdere uitwerking van de vermelde bedragen niet aan hem zal worden verstrekt.

Bij besluit van 14 januari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 oktober 2004, verzonden op 12 oktober 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 3 juni 2005 heeft het college een memorie ingediend. Daarbij is medegedeeld dat de door appellant gewenste stukken thans niet meer vervaardigd kunnen worden. Tevens is bij deze brief een stuk meegezonden, waarover is medegedeeld dat dit een op 30 mei 2005 gemaakte computeruitdraai betreft, ten aanzien waarvan in de brief verzocht is om kennisneming alleen door de Afdeling op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De hiervoor noodzakelijke toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb is door appellant verleend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn op 28 juli 2005 nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, vergezeld door C.J. van der Graaf, werkzaam bij het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (hierna: OBR), zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob is een document een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wob vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob, zoals die bepaling luidde ten tijde van het nemen van het besluit van 14 januari 2004, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1 a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.

2.2. Bij brief van 6 augustus 2002 heeft appellant het college met betrekking tot zijn percelen grond in de gemeente Rotterdam (sectie BC, 431, 433, 434, 439 en 441), waarop een voorkeursrecht is gevestigd, met een beroep op de Wob verzocht om:

1. de gegevens waarop de aankoopprijs per m² is gebaseerd, alsmede de aankoopprijs;

2. de ontwikkelingskosten per m²;

3. de gegevens waarop de verkoopprijs is gebaseerd, alsmede de verkoopprijs.

Appellant heeft daarbij tevens aangegeven dat de verzochte gegevens, voor zover mogelijk, moeten zijn toegespitst op de betrokken percelen grond.

2.3. Het college heeft in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 september 2002 onder meer medegedeeld dat de ontwikkelingskosten voor het gehele plangebied € 250,00 per m² bedragen en dat een verdere uitwerking van de in dit besluit genoemde bedragen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob niet aan appellant zal worden verstrekt. Daartoe heeft het college overwogen dat het gaat om vertrouwelijke interne financiële gegevens waarbij de onderhandelingspositie van de gemeente in het geding komt indien deze aan derden worden verstrekt. Dit standpunt heeft het college bij het besluit van 14 januari 2004 gehandhaafd.

2.4. Het hoger beroep is slechts gericht tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de weigering om appellant nadere gegevens te verstrekken over de ontwikkelingskosten, toegespitst op zijn percelen. In geschil is of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college op goede gronden openbaarmaking in zoverre heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob.

2.5. Uit het besluit van 14 januari 2004 en de overige stukken kan worden afgeleid dat de geregistreerde gegevens omtrent de ontwikkelingskosten van het gebied waarin de percelen van appellant zijn gelegen, ten tijde van de indiening van appellants verzoek waren neergelegd in de op het te ontwikkelen gebied betrekking hebbende exploitatieberekening die in de vorm van een computerbestand wordt bijgehouden door het OBR. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling aannemelijk dat dit bestand zoals dat ten tijde van de indiening van dit verzoek was opgeslagen, niet is behouden - door het maken van een uitdraai of anderszins - en dat thans de destijds in dit computerbestand opgenomen gegevens niet meer kunnen worden gereproduceerd, aangezien de gegevens die in dit bestand worden opgenomen voortdurend wisselen wegens actualisering van het bestand.

2.6. De Afdeling is van oordeel dat ten gevolge van de hiervoor beschreven wijze van gegevensverwerking geen afbreuk mag worden gedaan aan de aanspraken op openbaarheid die aan de Wob kunnen worden ontleend. Ook een computerbestand waarin gegevens worden bijgehouden, bijvoorbeeld ten behoeve van de onderhavige exploitatieberekening, valt aan te merken als een document in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob waarop het bepaalde in artikel 3 van de Wob van toepassing is. In haar uitspraak van 8 januari 1998 in zaak no. H01960808 (aangehecht) heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, overwogen dat een bestuursorgaan na de indiening van een verzoek op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob niet de vrijheid heeft om over te gaan tot vernietiging van de documenten waarop het verzoek betrekking heeft. Een ander uitgangspunt zou de aanspraken die de Wob beoogt te bieden bij voorbaat illusoir maken. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen deze aanspraken evenzeer illusoir worden indien, zoals in dit geval, na de indiening van een verzoek ingevolge de Wob om openbaarmaking de betrokken gegevens, die ten tijde van het verzoek zijn opgenomen in een computerbestand worden vervangen door andere, mogelijk actuelere gegevens, zonder dat de gegevens zoals ze ten tijde van dit verzoek in het desbetreffende computerbestand waren opgenomen worden behouden, bijvoorbeeld door het maken van een uitdraai. Nu het college heeft nagelaten het behoud van de gegevens waarop het verzoek van appellant betrekking heeft en die waren opgeslagen ten tijde van de indiening van dat verzoek, te waarborgen is de Afdeling niet meer in staat om na te gaan of het college zich bij het besluit van 14 januari 2004 redelijkerwijs met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant, voor zover thans nog van belang, geen nadere gegevens kunnen worden verstrekt omtrent de ontwikkelingskosten. Dit betekent voor het onderhavige geval, voor zover het de verstrekking van nadere gegevens omtrent de ontwikkelingskosten betreft, dat de Afdeling het ervoor zal houden dat de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob genoemde grond om het verzoek van appellant af te wijzen zich hier niet voordeed.

2.7. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het besluit van 14 januari 2004, voor zover daarin de weigering om nadere gegevens over de ontwikkelingskosten te verstrekken is gehandhaafd, in strijd is met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij het beroep van appellant tegen de in bezwaar gehandhaafde weigering hem nadere gegevens over de op zijn percelen toegespitste ontwikkelingskosten te verstrekken ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog in zoverre gegrond verklaren en het besluit van 14 januari 2004 in zoverre wegens strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, vernietigen. De Afdeling ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om te bepalen dat het college in zoverre niet opnieuw op het bezwaar behoeft te beslissen. De aangevallen uitspraak komt voor het overige voor bevestiging in aanmerking.

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2004, WOB 04/559-WILD, voor zover daarbij het beroep van [appellant] tegen de bij het besluit op bezwaar gehandhaafde weigering hem nadere gegevens over de op zijn percelen toegespitste ontwikkelingskosten te verstrekken ongegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre alsnog gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 14 januari 2004, A.B. 200224082/CL, voor zover daarbij de bezwaren van [appellant] tegen het niet verstrekken van nadere gegevens over de op zijn percelen toegespitste ontwikkelingskosten ongegrond zijn verklaard;

V. bepaalt dat het college in zoverre geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen;

VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 321,00 (zegge: driehonderdéénentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2005

45-402.