Uitspraak 200505952/2


Volledige tekst

200505952/2.
Datum uitspraak: 29 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2005, kenmerk HA1V018, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kappa Oudenbosch Golfkarton B.V." een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de de Wet milieubeheer verleend voor een golfkartonfabriek gelegen op het perceel Industrieweg 10 te Oudenbosch, kadastraal bekend gemeente Halderberge, sectie C, nummer 2043. Dit besluit is op 2 juni 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.A. Keij, ambtenaar van de gemeente, en ing. G. van Dooren, is verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.A.G.M. Dekkers, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Verweerder heeft gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk is voorzover het de grond inzake fijn stof betreft.

Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Verzoeker heeft de grond inzake fijn stof niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.

2.4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij ten onrechte geen reactie van verweerder heeft gehad op de door hem ingediende bedenkingen tegen het ontwerp van het bestreden besluit.

Verzoeker is, nu hij tijdig beroep heeft ingesteld, ten gevolge van de door hem aangevoerde onregelmatigheid - wat daarvan ook zij - niet in zijn belangen geschaad. De Voorzitter ziet in deze grond van formele aard dan ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.5. Verzoeker vreest voor onaanvaardbare geluidhinder. Hiertoe voert hij aan dat de voorgeschreven geluidgrenswaarden in de bij het bestreden besluit verleende vergunning in de dagperiode zijn verhoogd van 50 dB(A) naar 70 dB(A), in de avondperiode van 45 dB(A) naar 65 dB(A) en in de nachtperiode van 40 dB(A) naar 60 dB(A). Tevens stelt hij in dit verband dat de inrichting op grond van de bij het bestreden besluit verleende vergunning, anders dan onder de geldende vergunning, continu in werking mag zijn, gelet op de omschakeling van een twee- naar een drieploegendienst en dat vanaf 4.00 uur in plaats van 6.00 uur vrachtwagens mogen vertrekken.

2.5.1. Verzoeker heeft de door hem aangevoerde grond inzake de geluidgrenswaarden niet nader toegelicht. Aangenomen dat verzoeker doelt op de gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau komen de door verzoeker genoemde waarden niet overeen met hetgeen bij het bestreden besluit is vergund. De vermeend verhoogde waarden betreffen de in voorschrift 1.60 gestelde piekgeluidgrenswaarden. Deze waarden zijn niet hoger dan de waarden die hiervoor in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, die verweerder heeft gehanteerd ter invulling van de hem bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer toekomende beoordelingsvrijheid, als ten hoogste aanvaardbaar worden geacht. Wat de omschakeling van het werken in een twee- naar een drieploegendienst betreft, hebben verweerder en vergunninghoudster ter zitting verklaard dat hiermee wordt gewacht totdat het bestreden besluit onherroepelijk is. Op deze punten ziet de Voorzitter dan ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Wat de vertrektijd van de vrachtwagens betreft, heeft verweerder ter zitting verklaard dat in de akoestische onderzoeksrapporten van adviesbureau De Haan, nummers H.98.108.01 en H.98.108.B, die blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uitmaken van de vergunning, abusievelijk is vermeld dat tussen 4.00 en 7.00 uur acht vrachtwagens vertrekken in plaats van tussen 6.00 en 7.00 uur. In zoverre is het bestreden besluit dan ook in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen en ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 10 mei 2005, kenmerk HA1V018, voorzover het de in de van de vergunning deel uitmakende akoestische rapporten, nummers H.98.108.01 en H.98.108.B, genoemde aanvangstijd van het vertrekken van de vrachtwagens van 4.00 uur betreft;

II. bepaalt dat bij wijze van voorlopige voorziening de onder I genoemde aanvangstijd op 6.00 uur wordt gesteld;

III. wijst het verzoek voor het overige af;

IV. gelast dat de gemeente Halderberge aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005

154-493.