Uitspraak 200507380/1 en 200507380/2


Volledige tekst

200507380/1 en 200507380/2.
Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, rechtsopvolger van de gemeente Eibergen,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/1649 VEROR 229 van de arrondissementsrechtbank Zutphen van 18 juli 2005 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Eibergen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eibergen besloten tot het wijzigen van het (winkel)erf aan het Hendrik Odinkplein door verplaatsing van de borden G05 en G06 als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 nabij huisnummer 18/29 naar de nieuwe entree van het (winkel)erf nabij huisnummer 34 en het plaatsen van de borden G05 en G06 aan de Simmelinkstraat ter plaatse van de entree van het (winkel)erf en aan de looproute van de J.W. Hagemanstraat ter plaatse van de aansluiting op het parkeerterrein achter het politiebureau, een en ander conform de aan het besluit gehechte en gewaarmerkte tekening.

Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eibergen het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 juli 2005, verzonden op 27 juli 2005, heeft de arrondissementsrechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college van burgemeester en wethouders van Eibergen opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: het college) bij brief van 22 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 september 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Hendriksen en [wederpartij], bijgestaan door zijn [broer], is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 14 september 2005 in zaak no. 200410527/1 is de eigenaar van een pand belanghebbende bij een verkeersbesluit indien de daarin vervatte maatregelen zijn eigendomsbelangen raken. Gelet op deze recente uitspraak, die aansluit bij de jurisprudentie van de Afdeling over de belanghebbendheid van een eigenaar van een perceel in de directe nabijheid van de locatie waarop een besluit met een zekere ruimtelijke uitstraling ziet, gaat de Voorzitter voorbij aan het beroep van het college op eerdere jurisprudentie met betrekking tot verkeersbesluiten.

[wederpartij] is eigenaar en verhuurder van een (kantoor)pand aan de [locatie] te Eibergen. Het pand grenst aan het bij verkeersbesluit van 25 mei 2004 uitgebreide (winkel)erf. De Voorzitter is met de rechtbank van oordeel dat geenszins denkbeeldig is dat de gebruiksmogelijkheden en de waarde van het pand door dat besluit beïnvloed worden, zodat [wederpartij] daarbij als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft derhalve het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2004, waarbij de bezwaren van [wederpartij] tegen het verkeersbesluit van 25 mei 2004 niet-ontvankelijk zijn verklaard, terecht gegrond verklaard.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Gelet op het vorenstaande, ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.5. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, rechtsopvolger van de gemeente Eibergen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 235,16 (zegge: tweehonderdvijfendertig euro en zestien cent); het bedrag dient door de gemeente Berkelland aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

369.