Uitspraak 200505735/1, 200505735/3 en 200505735/4


Volledige tekst

200505735/1, 200505735/3 en 200505735/4.
Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van [appellanten], wonend te [woonplaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Katshaar Zuivel B.V.", gevestigd te Coevorden, om het wijzigen, respectievelijk opheffen van de bij mondelinge uitspraak van 1 september 2005 door de Voorzitter getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Coevorden,

tegen de uitspraak in zaak nos. 05/383 WW44 en 04/1045 WW44 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 13 mei 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Coevorden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (hierna: het college) aan Family Farms bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een sluis, productieruimte, koelruimte en opslag op het perceel Vlieghuis-Europaweg 42 te Coevorden, kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie I, nos. 1681 en 2305 (hierna: het perceel).

Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 mei 2005, verzonden op 24 mei 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 26 juli, 28 juli en 1 augustus 2005. Bij brief van 21 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 24 augustus 2005 heeft het college een reactie op het verzoek van appellanten om het treffen van een voorlopige voorziening gegeven. Bij brief van 26 augustus 2005 is namens Family Farms / zuivelboerderij "De Katshaar" een reactie op het verzoek gegeven.

Bij mondelinge uitspraak van 1 september 2005 heeft de Voorzitter, naar aanleiding van het verzoek van appellanten, voorzover hier van belang, bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 13 oktober 2004 en 26 april 2004 geschorst.

Bij brief van 5 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Katshaar Zuivel B.V." (hierna: Katshaar Zuivel) de Voorzitter verzocht om opheffing van de bij uitspraak van 1 september 2005 getroffen voorlopige voorziening. De gronden van het verzoek zijn ingediend bij brief van 9 september 2005.

Bij brief van 8 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben appellanten de Voorzitter verzocht de bij uitspraak van 1 september 2005 getroffen voorziening te wijzigen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2005, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J. de Vegt, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar Katshaar Zuivel, vertegenwoordigd door ing. K. Streutker en ing. H. Streutker, bijgestaan door mr. P. Stehouwer, advocaat te Leeuwarden, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Het betoog van Katshaar Zuivel dat appellanten niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning kan niet worden gevolgd, reeds omdat het perceel van appellanten grenst aan het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft. Daarbij is ter zitting gebleken dat appellanten vanuit hun woning zicht hebben op het perceelsgedeelte waarop de bebouwing is voorzien.

2.3. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning niet aan Family Farms had kunnen worden verleend, omdat ten tijde van de aanvraag geen rechtspersoon met die naam bestond, treft geen doel. Gelet op de zich in het dossier bevindende correspondentie van het college met de aanvrager van de bouwvergunning, bestond er geen onduidelijkheid over dat de aanvraag is gedaan ten behoeve van de partij die de bestaande zuivelboerderij op het perceel exploiteert.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens hen mocht de gevraagde bouwvergunning dan ook niet worden verleend.

2.4.1. In hun beroepschrift hebben appellanten gesteld dat zij bereid zijn de bestemming van het perceel, ondanks enige onduidelijkheid met betrekking tot de aanduiding op de plankaart, te beschouwen als agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij. De rechtbank heeft deze interpretatie van het bestemmingsplan terecht onderschreven. De planwetgever heeft kennelijk beoogd het perceel te bestemmen als agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij. Dat het perceel op de plankaart - naast de bestemming "Agrarisch bedrijf" -daartoe is aangeduid met een "z" in plaats van met een "m", moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de aanduiding "m" nergens op de plankaart is vermeld en de aanduiding "z" niet voorkomt op het renvooi of in de planvoorschriften.

2.4.2. De voorzitter volgt appellanten niet in hun betoog dat op het perceel slechts een melkproductiefabriek is toegestaan voorzover daar melk wordt verwerkt afkomstig van de daar gevestigde melkveehouderij. Daartoe wordt overwogen dat in artikel 4, tweede lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" is vermeld dat bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een melkproductiefabriek op het perceel mogen worden opgericht naast de bebouwing die is toegestaan overeenkomstig de aanduiding "agrarisch bedrijf", hetgeen duidt op de mogelijkheid van zelfstandige bebouwing voor een melkproductiefabriek. Verwerking van melk afkomstig van derde melkveehouderijen is in de planvoorschriften ook niet uitgesloten.

2.4.3. Ter zitting is komen vast te staan dat de sleufsilo's, die tot gevolg hadden dat de maximaal toegestane bebouwingsdiepte werd overschreden, zijn gesloopt en dat op die plaats een terreinverharding resteert. De Voorzitter is daarnaast met de voorzieningenrechter van oordeel dat, anders dan appellanten betogen, de in het bouwplan voorziene laad- en loskuil niet tot gevolg heeft dat het bouwplan niet past binnen de bebouwingsvoorschriften. Een redelijke uitleg van artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften brengt met zich dat de mogelijkheid om, behoudens mest- en sleufsilo's, bouwwerken geen gebouw zijnde op te richten buiten het in dat voorschrift bedoelde aaneengesloten oppervlak van 1 ha, zich ook uitstrekt tot bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de in dat voorschrift bedoelde melkproductiefabriek.

2.5. Hetgeen appellanten aanvoeren omtrent de welstandseisen en de gevolgen van het bouwplan voor de werking van het gemeentelijk riool, dient buiten bespreking te blijven nu niet valt in te zien dat appellanten deze gronden niet reeds in beroep bij de rechtbank hadden kunnen aanvoeren. Ditzelfde geldt voor hun betoog dat de bouwvergunning niet had kunnen worden verleend voordat is komen vast te staan dat de milieuvergunning in rechte stand kan houden.

2.6. Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat de bouwvergunning - gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet - terecht is verleend.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak bestaat er geen aanleiding tot het treffen van de door appellanten gevraagde voorlopige voorziening. Dit verzoek dient dan ook te worden afgewezen.

2.9. Uit artikel 8:85, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat de bij uitspraak van 1 september 2005 getroffen voorlopige voorziening van rechtswege vervalt op het moment dat uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak wordt het verzoek van Katshaar Zuivel tot opheffing van de getroffen voorlopige voorziening afgewezen.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

275.