Uitspraak 200501334/1


Volledige tekst

200501334/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting "Protestants Christelijke Stichting voor Ouderenzorg", gevestigd te Rotterdam,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. BELEI 03/2055-ZWI van de rechtbank Rotterdam van 3 januari 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het College voor Zorgverzekeringen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft het College voor Zorgverzekeringen (hierna: het CvZ) de voor het [verzorgingshuis] te Rotterdam voor het jaar 1998 door de Ziekenfondsraad verleende subsidie van ƒ 5.103.711,00 (€ 2.315.963,08) lager vastgesteld op € 2.064.345,13 en het teveel aan voorschotten betaalde bedrag van € 251.613,84 teruggevorderd.

Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het CvZ het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 januari 2003, verzonden op 4 januari 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 april 2005 heeft het CvZ van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. T.A.M. van den Ende, advocaat te Zwolle, en [gemachtigde], werkzaam bij appellante, en het CvZ, vertegenwoordigd door mr. J. Hallie en J. Knollema, beiden ambtenaar in dienst van het CvZ, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder a en d, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Ingevolge artikel 51 van de Overgangswet verzorgingshuizen (hierna: de Owv) blijft deze wet van toepassing op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van deze wet verleende subsidies en uitkeringen.

Ingevolge artikel 50 van de Owv blijven in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van deze wet zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, de regels van toepassing, geldende voor de inwerkintreding van hoofdstuk X. Hoofdstuk X is in werking getreden op 1 januari 2001 (Stb. 2000, 341).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Owv, zoals deze gold ten tijde van de subsidieverlening en voorzover hier van belang, verstrekt de Ziekenfondsraad (thans: het CvZ) subsidies ten behoeve van verzorgingshuizen voor:

a. zorg bestaande uit duurzaam of kortdurend verblijf en verzorging dan wel verzorging gedurende de dag of nacht;

b. zorg die er op gericht is personen in staat te stellen zelfstandig te blijven wonen en die zonder die zorg aangewezen zouden zijn op duurzaam verblijf en verzorging;

c. het verbouwen en het geheel of gedeeltelijk vervangen van een verzorgingshuis.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Owv stelt het CvZ een subsidieregeling vast. Hierin worden regels gesteld omtrent:

a. de wijze van verdeling van het subsidieplafond dan wel de subsidieplafonds;

b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;

d. de verplichtingen van de subsidieontvanger;

e. de vaststelling van de subsidie;

f. de betaling en terugvordering en het verlenen van voorschotten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de op artikel 13 van de Owv gebaseerde Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring verzorgingshuizen 1998 (hierna: de Subsidieregeling) verstrekt het CvZ ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (hierna: AFBZ) subsidies ten behoeve van instellingen voor in 1998:

a. te verlenen zorg bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging;

b. te verlenen zorg, bestaande uit kortdurend verblijf en verzorging, dan wel verzorging gedurende de dag of de nacht;

c. zorg die erop gericht is personen in staat te stellen zelfstandig te blijven wonen en die zonder zorg aangewezen zouden zijn op duurzaam verblijf en verzorging, en

d. te maken onvermijdbare kosten van sluiting dan wel van vermindering van capaciteit in de gevallen bedoeld in de artikelen 12 en 30 van de wet.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Subsidieregeling, vraagt het CvZ over de in het tweede lid bedoeld maximum bedragen het oordeel van het adviserend overheidsorgaan en van het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (hierna: COTG, thans: College Tarieven Gezondheidszorg, hierna: CTG).

Ingevolge artikel 20, tweede lid, voorzover hier van belang, wordt voor de volgende subsidieonderdelen een maximum bedrag vastgesteld:

a. duurzaam verblijf en verzorging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, en onvermijdbare kosten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, tezamen;

b. kortdurend verblijf en verzorging, dan wel verzorging gedurende de dag of nacht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b;

c. zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c.

Ingevolge artikel 25 kan de subsidie op een lager bedrag dan het volgens artikel 13 berekende bedrag worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

2.2. Het CvZ heeft bij besluit van 1 augustus 2002 de aan appellante voor het [verzorgingshuis] verleende subsidie ad € 2.315.963,08 lager vastgesteld en wel op een bedrag van € 2.064.345,13. Het CvZ heeft zich daarbij, in navolging van het advies van het CTG, op het standpunt gesteld dat, voorzover hier van belang, het opstellen van een productbeschrijving transmurale zorg (hierna: TMZ) in het kader van het project "Beschrijving van TMZ-producten" niet kan worden beschouwd als zorg bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Subsidieregeling, zodat het aan dat project bestede bedrag van ƒ 356.896,00 (€ 161.952,34) niet is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verleend. Bij de beslissing op bezwaar heeft het CvZ dit besluit in stand gelaten.

2.3. Appellante betoogt in hoger beroep dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de beoordeling van de vraag of de kosten voor het project "Beschrijving van TMZ producten" subsidiabel zijn reeds heeft plaatsgevonden bij de subsidieverlening en derhalve niet meer bij de subsidievaststelling aan de orde kan worden gesteld, zodat slechts aan de orde is of appellante de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Appellante wijst er in dat verband voorts op dat de Ziekenfondsraad ten tijde van de verlening van de subsidie op de hoogte was dan wel had behoren te zijn van de afspraken die appellante met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het college) heeft gemaakt en daarom gehouden was die afspraken gestand te doen.

2.3.1. Dit betoog faalt. Allereerst blijkt noch uit de subsidieaanvraag van appellante van 3 december 1997, noch uit het tariefadvies met betrekking tot de subsidieverlening van het COTG van 12 november 1998, noch uit de verleningsbeschikking van 3 december 1998 op enigerlei wijze dat subsidie is gevraagd en verleend voor de kosten van het opstellen van een productbeschrijving TMZ in het kader van het project "Beschrijving van TMZ producten". Voorts is evenmin gebleken dat de Ziekenfondsraad die kosten bij de verlening als subsidiabel heeft aanvaard door, al dan niet stilzwijgend, in te stemmen met afspraken die appellante heeft gemaakt met het college over dit project. Voorzover appellante in dit verband verwijst naar een afspraak met het college om een bedrag van ƒ 335.020,00 (€ 152.025,45) ter beschikking te stellen voor TMZ experimentele middelen, is gebleken dat zij deze afspraak eerst heeft gemaakt op 9 juli 1998, op een moment derhalve, dat niet het college, maar de Ziekenfondsraad bevoegd was tot het verstrekken van de subsidie aan verzorgingshuizen op grond van de Owv. Niet is gebleken dat de Ziekenfondsraad in de afspraak van 9 juli 1998 is gekend en evenmin dat hij met deze afspraak heeft ingestemd. Dat in het Plan op de bejaardenoorden 1997-2000 is vermeld dat de gemeente Rotterdam voor de verdere ontwikkeling van productregistratie in het kader van TMZ een bedrag heeft opgenomen, kan niet leiden tot het oordeel dat de Ziekenfondsraad toestemming heeft gegeven om subsidiegelden voor dat project aan te wenden, dan wel ervan op de hoogte was of had behoren te zijn dat appellante door de Ziekenfondsraad verstrekte subsidiegelden voor het project zou aanwenden. Evenmin leidt een voor appellante taakstellend financieel kader opgelegd door het college ertoe dat de Ziekenfondsraad was gehouden subsidie te verstrekken voor doeleinden die geen grondslag vinden in de Subsidieregeling. Dat het college vanwege het taakstellende kader kosten voor branchevreemde elementen, zoals onderhavig project, aan de Ziekenfondsraad heeft betaald, teneinde de subsidie aan appelante daarvoor te continueren, is ook niet aannemelijk geworden.

2.3.2. Nu niet aannemelijk is dat de Ziekenfondsraad kosten voor het project TMZ bij de subsidieverlening als subsidiabel heeft aangemerkt, heeft de rechtbank terecht in navolging van het CvZ beoordeeld of de kosten voor het project zijn aan te merken kosten voor zorg in de zin van artikel 2, eerste lid, onder c, van de Subsidieregeling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de kosten voor het opstellen van een productbeschrijving TMZ niet als zodanig kunnen worden aangemerkt, zodat voorzover de subsidie daarvoor is aangewend het CvZ op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb en artikel 25, aanhef en onder a van de Subsidieregeling bevoegd was de subsidie lager vast te stellen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CvZ in onderhavig geval in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft het door appellante bij haar ingestelde beroep dan ook terecht ongegrond verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

164-362.