Uitspraak 200501777/1


Volledige tekst

200501777/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 04 / 489 GEMWT van de rechtbank Roermond van 18 januari 2005 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 20 juni 2002, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het beroep dat is ingesteld tegen het niet tijdig door appellant (hierna: het college) nemen van een beslissing op bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de verzoeken van [verzoeker] van 31 mei 2000 en 16 mei 2001 om handhavend op te treden tegen het veranderen van een woning tot kantoor op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) gegrond verklaard en bepaald dat het college binnen vier weken een reëel besluit neemt op het bezwaarschrift van 27 juli 2001 tegen de fictieve weigering van het nemen van een besluit.

Bij besluit van 19 juli 2002 heeft het college het verzoek om het toepassen van bestuursdwang afgewezen.

Bij uitspraak van 10 februari 2003 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 juli 2002 vernietigd.

Bij uitspraak van 29 maart 2004 heeft de rechtbank het beroep dat is ingesteld tegen het niet tijdig door het college nemen van een beslissing op bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat het college binnen vier weken een reëel besluit dient te nemen.

Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college het door [verzoeker] ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 januari 2005 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

De derde belanghebbende in deze zaak, de naamloze vennootschap ABN AMRO bank N.V. Concernhuisvesting en Vastgoed te Amsterdam, is op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, doch heeft hierop niet gereageerd.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.G. Kessels, ambtenaar der gemeente, is verschenen. [verzoeker] is met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel als kantoor in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Kern Blerick, 2e gedeelte" ter plaatse geldende bestemming "Winkels met eengezinshuizen (bovenwoningen) met bijbehorende erven, klasse A" en dat de bij besluit van 16 juni 1997 verleende bouwvergunning voor de verbouw van het pand op het perceel ten behoeve van dit gebruik bij het besluit van 13 februari 1998 op het daartegen door [verzoeker] ingediende bezwaar alsnog is geweigerd, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 16 maart 2004 concreet uitzicht bestond op legalisatie.

2.3.1. Dit betoog faalt. Ten tijde van het nemen van het besluit, op 16 maart 2004, was geen voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO genomen of een (voor)ontwerp van een herziening van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. De voorbereiding van een herziening die blijkens het hoger beroepschrift gaande is kan daarmee niet worden gelijkgesteld. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het zicht op legalisatie onvoldoende concreet was. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.

De naar voren gebrachte belangen leiden niet tot het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

66-444.